Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

 

Een fragment uit
Mythos
door Stephen Fry, vertaald door Henny Corver, Ineke van den Elskamp, Pon Ruiter en Frits van der Waa

Pyramus en Thisbe

Als we de naam 'Babylon' horen, denken we vanzelf aan een beschaving uit het Midden-Oosten die berucht was om zijn losbandigheid en extravagantie. De Hangende Tuinen aldaar waren een van de Zeven Wereldwonderen en een poos lang was Babylon de grootste stad ter wereld. Het Babylonische keizerrijk omvatte een groot deel van Klein-Azië, en sommigen geloven zelfs dat dit verhaal zich feitelijk heeft afgespeeld in Kilikië, het koninkrijk dat Kilix stichtte voor hij samen met Kadmos en de andere zonen van Agenor op zoek ging naar Europa. Ovidius situeert de handeling daarentegen in het hart van Babylon zelf, en daarom doe ik dat ook.

Daar, in Babylon dus, woonden ooit twee families die al generaties lang een vete koesterden, al weet niemand meer precies waarom. Hun grote paleizen, gelegen aan de hoofdstraat van de stad, grensden aan elkaar, maar in elk van de twee werd de kinderen ingeprent dat ze vijanden van elkaar waren, en dat ieder contact met de andere partij, in woord, geschrift of gebaar, uit den boze was.

Op een of andere manier raakten een zoon uit de ene familie, Pyramus geheten, en een dochter uit de andere, Thisbe, verliefd op elkaar, ondanks alles wat hun in de weg stond. In de gemeenschappelijke muur tussen hun huizen hadden ze een gaatje ontdekt en door die opening deelden ze fluisterend levensbeschouwingen, gedichten en muziek met elkaar, tot ze over hun oren op elkaar verliefd waren. Het gat in de muur was zo klein dat ze elkaar niet konden aanraken, maar wel konden ze elkaar door die heuglijke kier het vuur van hun jeugdige, hoog oplaaiende hartstocht toeblazen, dat nog werd aangewakkerd door het verbod dat op hun gevoelens rustte en elkaars frustrerende en onoverbrugbare nabijheid.

Die uitwisseling van verhitte, jeugdige ademtochten deed hun passie zo hoog oplopen dat ze het op een avond niet meer uithielden. Dus spraken ze af om weg te sluipen uit hun ouderlijk paleis en elkaar 's avonds laat te ontmoeten bij de graftombe van Pyramus' voorvader, de Assyrische koning Ninos, de stichter van de grote stad Ninive.

En zo glipt de lichtvoetige, schrandere Thisbe de volgende avond langs de wachters die voor haar kamer en het paleis van haar vader zijn opgesteld en staat weldra aan de andere kant van de stadsmuur, die vele jaren daarvoor is opgetrokken door een van haar voorouders, koningin Semiramis. Bij aankomst op de afgesproken plaats treft ze daar echter niet haar minnaar Pyramus, maar een woeste leeuw, die zojuist een os heeft gedood en wiens muil nog druipt van het bloed. Thisbe schrikt van zijn gebrul en rent weg van de begraafplaats. In de haast en paniek van haar vlucht verliest ze haar hoofddoek. De leeuw loopt ernaartoe, besnuffelt hem, neemt hem in zijn bek en schudt hem heen en weer, waardoor de doek bevlekt raakt met ossenbloed, laat hem daarna weer op de grond vallen, brult nog een keer en verdwijnt in de nacht.

Een poosje later arriveert Pyramus. Hij gaat zitten om op zijn geliefde te wachten, onder een hoge moerbeiboom die zwaarbeladen is met een zomerse vracht sneeuwwitte vruchten. Dan schiet er een bundel maanlicht door de takken van de boom en valt op de hoofddoek van Thisbe, die besmeurd en bemodderd op de grond ligt. Pyramus raapt hem op. Met afgrijzen ontwaart hij het wapen van Thisbes familie, dat op het bebloede linnen geborduurd is, en herkent, vreselijker nog, het parfum van het meisje met wie hij zo dikwijls koortsige amoureuze ademtochten heeft uitgewisseld. De pootafdrukken op de grond getuigen ervan dat er een leeuw in het spel is.

Bloed, pootafdrukken, het familiewapen, de onmiskenbare geur van Thisbes parfum: de onmiskenbare, verschrikkelijke betekenis van dit alles treft Pyramus als een bliksemslag. Met een wanhopige schreeuw trekt hij zijn zwaard, begraaft het diep in zijn buik en haalt het in zijn haast om zich bij zijn dode geliefde te voegen nog eens heen en weer om de wond groter te maken. Zijn bloed spuit omhoog als een fontein en kleurt de witte moerbeien purperrood.

'Jullie hebben mijn geliefde Thisbe weggenomen voor we ons voor de korte duur van ons leven met elkaar konden verenigen,' roept Pyramus de hemel toe, 'dus laat ons nu één zijn in de eindeloze nacht van de eeuwige dood!' Met deze nobele woorden zijgt hij neer op de grond en blaast zijn laatste adem uit.

Daar is Thisbe weer. In de dode handen van Pyramus ziet ze haar eigen hoofddoek, besmeurd met slijk en bloed. Ze ziet de sporen van de leeuw en begrijpt maar al te goed welk verhaal dit alles vertelt.

'O goden, bent u dan zo afgunstig op onze liefde dat u ons niet eens een kort ogenblik van geluk toestaat?' roept ze.

Ze ziet Pyramus' zwaard. Het is nog warm en vochtig van zijn bloed. Ze stort zich erin, zodat het diep in haar buik verdwijnt, met een extatische triomfkreet, die dit tot een van de meest freudiaanse zelfmoorden aller tijden maakt.

Als de twee families naar de plaats van deze tragische handeling worden geleid vallen ze elkaar wenend om de hals en vragen elkaar vergiffenis. Zo komt er een eind aan de vete. De lichamen van de geliefden worden gecremeerd en hun as wordt vermengd in een enkele urn.

Wat het onstoffelijke betreft: Pyramus werd veranderd in de rivier die nog duizenden jaren zijn naam heeft gedragen, en Thisbe in een bron waarvan het water uitstroomde in die rivier. De loop van de Pyramus (die tegenwoordig de Ceyhan heet) is afgedamd om waterkracht op te wekken, dus met de energie van de twee geliefden worden tegenwoordig Turkse huizen verlicht.

Bovendien hebben de goden beschikt dat de vruchten van de moerbeiboom, ter nagedachtenis aan de liefde en de zelfopoffering van het paar, voortaan een diepe purperrode tint zouden hebben: de kleur van hun hartstocht en hun bloed.


© Frits van der Waa 2017