Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

Verschenen in de Groene Amsterdammer van 24 april 1985

De teletijdmachine van professor Boehmer

Dr. Faustus een echte opera


Dr. Faustus, Konrad Boehmers 'drama op muziek' is na zijn bekroning in Duitsland met de Liebermann-prijs en een slecht voorbereide Parijse première nu in Nederland te zien (25 en 28 april, 1 en 7 mei in de Amsterdamse Stadsschouwburg; 15 mei in Groningen). Slim in elkaar geknutselde super-kitsch of een integer kunstwerk?

Na alle sombere verhalen, voorbeschouwingen en opschudding in de Parijse Opéra blijkt Konrad Boehmers Dr. Faustus in Nederland toch nog een redelijk ogende voorstelling op te leveren. Smakelijk amusement, een afwisselend spektakel, waarin van alles en nog wat wordt aangestipt, maar niets echte diepgang krijgt. Een aanwinst dus voor het hedendaags operarepertoire.

Konrad Boehmer en zijn librettist Hugo Claus gaan terug tot de historische Faust: voor zover ons iets over hem bekend is een vroeg-zestiende-eeuwse kwakzalver, avonturier en vermeende knapenschenner. Ze hebben zich tot doel gesteld de kleverige saus waarmee de historie deze figuur heeft overgoten weg te wassen en rondom het kale historische materiaal een nieuw verhaal te weven. Dat is maar gedeeltelijk gelukt, want de opera hinkt nu op een aantal gedachten tegelijk, die elkaar hier en daar in de weg zitten.

De beide heren hebben er een behoorlijk komplex verhaal van gemaakt, waarin de verschillende elementen wel op intelligente wijze in elkaar geknutseld zijn. Fausts traditionele antagonist, Mefistofeles, is hier vervangen door de abt Johannes Trithemius, die Faust beroepshalve bestrijdt, maar tegelijkertijd een soort kollega van hem is: ook hij houdt zich in het geheim bezig met alchemie en magie. Als Faust gelyncht dreigt te worden door een woedende menigte, redt hij hem en voert hem mee op een reis door tijd en ruimte,langs de hoven van koning Karel V en paus Leo X, naar Tibet en naar het heden. Vervolgens bewerkstelligen ze samen de geboorte van een homunculus, de kunstmatige mens Hans, een stralend blonde Parcifal, die echter in het tweede bedrijf totaal onverwachts het volk blijkt op te ruien tegen de adel en de geestelijkheid, waarin hij gesteund wordt door de maagd Maria, die zich zijn moeder noemt. De abt Trithemius laat dan zijn ware aard zien. Hij biedt Faust universele kennis aan in ruil voor zijn ziel, dat wil zeggen voor het leven van Hans. Hans wordt opgeofferd, maar Faust verwordt tot een oude, treurige dronkelap, die door de dorpsjongens beroofd wordt en een roemloos einde vindt door per ongeluk een slok uit de verkeerde fles te nemen. Trithemius richt een standbeeld op voor Faust en maakt hem zo tot het ongevaarlijk idool van latere generaties.

Losse eindjes

De verschillende draden en krachtvelden zijn kunstig door elkaar geweven, maar er blijven toch nogal wat open eindjes liggen. Faust maakt eerst z'n reizen, schept daarna z'n kunstmens, en krijgt dàn pas de universele kennis aangeboden, waar hij verder niets meer mee doet. Heeft Trithemius hem gewoon belazerd? Wat hebben die reizen van Faust eigenlijk te betekenen? Het lijkt erop dat hij door de abt achtereenvolgens wordt gekonfronteerd met de politiek (aan het hof van Karel V), die toch zo verschrikkelijk hard en boos is, met de lege en dekadente esthetiek van paus Leo X en zijn hofschilder Raphael, en in Tibet met de transcendente meditatie uit het oosten. De parallellen met de generatie van zestig, waar ook Boehmer eens deel van uitmaakte, liggen voor het opscheppen, maar wat willen Boehmer en Claus er mee zeggen? Faust schrikt zich een ongeluk als hij met de punkers uit de twintigste eeuw wordt gekonfronteerd. Wat een duffe trut is deze Faust eigenlijk! En waarom moet hij zo nodig uit z'n eigen sperma een beeldschoon kloontje scheppen? Wat betekent dat? Overwinning van de ratio op de natuur? Een toespeling op reageerbuisbaby's? De eenzaamheid van de homosexueel? Boehmers eigen versie van Wagners Wodan, die in de Nibelungencyklus een superieur mensengeslacht wil scheppen, met Siegfried als stralend resultaat? Maar waarom staat Faust er dan bij als een Christen in Dürer·uitmonstering, en is de relatie tussen Faust en z'n moeder van zo'n suffe braafheid? Wat hebben al die verschillende thema's nu eigenlijk met elkaar te maken? En wanneer is Faust ooit door de gevestigde machten tot idool gemaakt, zoals aan het einde wordt gesuggereerd?

Toch is Dr. Faustus heel onderhoudend muziektheater, waarin talloze elementen uit de klassieke en populaire kultuur listig door elkaar gestrooid worden. De pogingen van Faust om kunstmatig leven te scheppen roepen ogenblikkelijk associaties met Frankensteinfilms op, terwijl het gereis door tijd en ruimte de aloude bekoring van professor Barabas' teletijdmachine uit de Suske-en-Wiske-verhalen uitstraalt. In deze scènes vieren Boehmer en Claus hun lust tot satire uitvoerig bot, met als hoogtepunt het bezoek aan de grommende en puffende paus Leo X, gespeeld door Paul Haenen. Nog zo'n pakkend onderdeel is het bezoek aan de toekomst, waarin de leden van popgroep de Dijk een punkband uitbeelden. Een muzikale overgang die nauwelijks geforceerd overkomt. Elk reisdoel heeft immers zijn eigen muziek: het bezoek aan Karel V wordt gekenmerkt door een merkwaardige verbrokkeling van een renaissance-motet, het pauselijk hof door langgerekte clusters en ironisch gregoriaans, terwijl Tibet weer zijn eigen klankwereld heeft, met – gelukkig – heel summiere toespelingen op etnische muziek.

Gongs en bekkens

Konrad Boehmer is op zijn best als hij gebruik maakt van bestaande muzikale idiomen, zoals ook al te horen was in zijn Lied uit de verte uit 1976. Met kollage-achtige technieken en interrupties in een eigentijdser stijl, brengt hij een vervreemding tot stand, die het muzikaal gehoor op eigenaardige wijze aan het wankelen brengt. Ook aan het slot van de opera zijn dergelijke effekten te horen in een spel met motieven uit het Dies irae, tijdens Fausts uiteindelijke ondergang, en in het verwrongen koraal waarmee de opera besluit.

Als Boehmer op eigen kracht moet varen is het resultaat veel minder indrukwekkend. Het blijft een wat eentonig geheel met een vrijwel voortdurend volgehouden dissonantiegraad, dat mijmelend onder de gezongen partijen doorwandelt en met een kleine explosie achter iedere zin een uitroepteken zet. Dat steeds op-de-tenen-lopen laat als het werkelijk spannend wordt geen andere oplossing dan een paar flinke dreunen op gongs en bekkens. Er treedt een zekere metaalmoeheid op, en in het tweede bedrijf lijkt ook Boehmer zelf de inspiratie wat verloren te hebben.

Dr. Faustus is wel veel rijker en geraffineerder dan Boehmers eerdere muziek, al kon de opera na het jarenlang geroep van de komponist om de baanbrekende, vernieuwende muziek van de toekomst haast niet anders dan tegenvallen. Het is goed te horen dat er gezocht is naar een eigen, revolutionaire muziektaal. Binnen de uniforme spanningsbogen kan de luisteraar geboeid raken door een grote variëteit aan harmonische en instrumentale kleuren. Boehmers anti-romantische houding leidt hem tot een muziek die vooral bestaat uit klankvelden en verstrooide motieven: vandaar dat die ontleningen en stijlcitaten zo goed werken, als figuratieve plakplaatjes in een abstrakt schilderij. Maar met het vermijden van traditionele expressie is de muziek ook humorloos geworden. En dat is in vreemde tegenspraak met de boertige, vaak opzettelijk lompe teksten van Claus. Storender nog is dat de in het libretto volop aanwezige vaart op een aantal plaatsen is 'weggekomponeerd'.

Interessant is Boehmers hehandeling van vokale partijen, Door vier verschillende vormen van expressie: zang, Sprechgesang (een mengvorm tussen zingen en spreken), ritmisch gesproken woord en vrije deklamatie, ontstaat een logisch vervloeiende overgang tussen een toneelstuk-met-muziek en een opera. Wat niet wegneemt dat een deel van de tekst onverstaanbaar blijft.

Er is voor deze Nederlandse opvoering echt wel hard gewerkt. Aan het Omroeporkest onder Lucas Vis is nauwelijks te horen hoe gekompliceerd de partituur is. In vergelijking met andere operaprodukties wordt er door de zangers heel behoorlijk geakteerd, hoewel Faust (Ernst-Daniel Smid) pas geleidelijk aan wat los komt van het idee dat hij een operazanger is. Alleen het Nederlands Operakoor zaait als altijd rampspoed, en in dit geval meer dan gewoonlijk, omdat de muziek niet zo lekker bekt als Mozart of Verdi. Als we nu binnenkort toch een nieuw muziektheater en een nieuw orkest krijgen, moet een nieuw operakoor er toch ook wel af kunnen. Want het huidige gezelschap kan akteren noch zingen. Zo gauw 'het volk' overspannen dribbelend en zwaaiend met hooivorken ten tonele verschijnt zie je alle standjes uit vorige produkties weer terug. Figaro of Faustus, verschil maakt het niet, en kennelijk is geen regisseur in staat er iets aan te veranderen.

De vormgeving, aanvankelijk irriterend met zijn ronddraaiende wenteltrap, waaromheen een groot scherm in de vorm van een half weggevreten gezicht cirkelt, blijkt op den duur heel effectief bij scènewisselingen. Een extra dimensie wordt ingebracht door het idee dat een aantal scènes zich in het hoofd van Faust zelf afspelen.

Ondanks zijn listig uitgebuite gegevens, wekt de opera de indruk dat het effekt, het spektakel, voorop staat. Ontploffingen, rookwolken, een krucifix met flitslampje, diskobelichting, het naar beneden takelen van de maagd Maria, en nog meer rookwolken (die – arm orkest! – in dikke golven de orkestbak instromen), het gaat maar door.

En wat is nu in 's hemelsnaam de boodschap van dit alles? Een zelfbekentenis van een gewezen revolutionair, die alles heeft onderzocht en nu maar de deftige opera heeft gekozen? Boehmer die zichzelf alvast als standbeeld op een voetstuk in een perkje plaatst? Is dat niet iets te veel zelfoverschatting?

Draagt het uiteindelijk iets aan de inhoud bij, dat Mephisto vervangen is door een vertegenwoordiger van de Katholieke Kerk? Historisch klopt het nog wel, want althans in de 15de eeuw waren kennis en wetenschap nog het domein van de kloosters, maar wat moeten wij daar nu nog mee aan? En wat moeten we met Hans, de beelschone kunstmens, die zich als revolutionair ontpopt of Maria die haar kostbare mantel aflegt en in een vuurrode jurk (niet bloot, zoals het libretto vraagt) de opstand predikt? Waar blijft tussen dit alles een eigen visie van Claus en Boehmer op de Faust-legende, waar wij nu iets mee aan zouden kunnen?

Faust, de eeuwige zoeker naar waarheid en het goede had een 20e-eeuws stuk muziektheater verdiend met misschien wat minder fraai spektakel, maar wat meer zoeken, zoeken naar nieuwe vormen, om dat zoeken gestalte te geven. Boehmer heeft echt een opera gewrocht. Geweldig. Jammer eigenlijk.

MAX ARIAN
FRITS VAN DER WAA


© Max Arian/Frits van der Waa 2007