Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

Verschenen in De Groene Amsterdammer van 22 februari 1989

Bioscooppartituur

Als elf bevlinderdaste muzikanten en een dirigent hun uiterste best doen om de klap op de neus van de agent op het juiste moment van een flinke pets te voorzien lijkt dat een anachronisme. Of op zijn minst een reconstructie. Dat is het ook. Het Max Tak Filmorkest reconstructueert het behelpen. Want anders kan ik het niet noemen. Behelpen – achteraf niet erg aardig tegenover de honderden bioscoopmusici die in het Nederland van de jaren twintig voor elke film een adequate partituur bijeen moesten sprokkelen uit het arsenaal van lichte en klassieke muziek. Uit zulke partituren en arrangementen put het Max Tak Orkest zijn materiaal. Maar het doet meer.

Daardoor komt het dat Leonard van Goudoever zich verdiept heeft in een lintworm, dat André Douw een onderwaterballet heeft geschreven en dat Chiel Meijering twee vlugvingerige handschoenen van muziek heeft voorzien.

Boven de hoofden van de muzikanten verschenen zaterdag in De IJsbreker in Amsterdam de verschoten beelden van drie waanzinnige trucagefilms, brokkelig en broos, onmiskenbaar afkomstig uit de zwijgende oertijd van de cinema. Dank zij Chaplin, Keaton, Laurel en Hardy wist ik al dat die tijd niet in alle opzichten primitief was. Maar dat er zo kort na de eeuwwisseling al zulke verbluffende animaties mogelijk waren is een regelrecht mirakel.

Het anonieme Spaanse filmpje Escamillo heeft een lintworm als weinig appetijtelijke hoofdpersoon. De vraatzucht van de parasiet, die oogt als een bewegende rolmaat met een slangekop, is zo enorm dat hij zich door de mond van zijn gastheer naar buiten werkt om eten te zoeken. Tevens is binnensmaags te zien hoe de worm een blikje sardientjes opent en verorbert.

Nog spectaculairder is De betoverde handschoen, een eveneens anoniem kunststukje uit Frankrijk. Twee diefachtige handschoenen zaaien onrust en geweld, en een licht horror-element ontbreekt niet.

In De droom van een arme visser uit 1903 heeft Georges Méliès de filmtrucage vooral gebruikt als uitbreiding van de klassieke theater-illusiekunsten. Het is een prachtige film, vooral door de met de hand ingekleurde kitsch-taferelen. De Nederlandse Opera is er niets bij. Het gebrek aan logica (watervallen onder water!) is innemend.

De drie nieuw gecomponeerde partituren hebben elk hun eigen kwaliteiten. Meijerings handschoenen-muziek articuleert de decoupage behendig. De welluidende, maar niet overdadig feeërieke klanken van Douw sluiten mooi aan bij de vissersdroom. En de kreukelige inlassen voor de lintworm in Van Goudoevers kwieke, stravinskyaanse variété-variant zijn leuk bedacht.

Ondertussen drong zich de vraag op wat filmmuziek – of liever: speciaal voor een film gecomponeerde muziek – hoort te doen. Het komt me voor dat zulke muziek de lading van het beeld moet kleuren, subtiele accenten plaatsen, een extra dimensie aanbrengen of zoiets. Maar deze filmpjes, hoe fascinerend ze ook zijn, hebben daarvoor te weinig diepgang. Ze zijn eerder 'kunstig' dan 'kunst', en ik denk dat, een passende keus uit het vaste repertoire van het orkest niet minder effect zou hebben gesorteerd dan de nieuw gecomponeerde muziek.

Want werkzaam was de muzikale hutspot waarmee Chaplins The Kid werd opgediend zeker, ook al kabbelde het Adagio uit Debussy's strijkkwartet sereen verder terwijl op het doek een vechtpartij uitbrak. De onvermijdelijke Bruiloftsmars van Mendelssohn en het somtijds wat krakkemikkige spel maakten de Reconstructie van het Behelpen alleen maar waarheidsgetrouwer.

En is het niet heerlijk, zo'n feestelijk welkom, met sonore saxen en een ratelend wasbord, naar buiten schallend door openzwaaiende deuren, rianter dan een Super-Spatial Dolby Stereo-soundtrack? Ik heb als een jarig jongetje op mijn bankje zitten wippen van opwinding. Levende filmmuziek, eens een kwestie van behelpen, is nu een luxe tractatie.


© Frits van der Waa 2007