Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek
english version

Verschenen in Toneel Theatraal, februari 1995

Suggestie tegenover illusie

Pinocchio - RO Theater
Repelsteel - Teneeter

Als grotemensen-criticus kun je het toch aardig bij het verkeerde eind hebben. Zelf had ik gedacht dat Repelsteel toegankelijker was voor kinderen dan Pinocchio, maar mijn kinderen (jongens van zes en acht) oordeelden anders. Ze vonden Pinocchio het leukst. Waarom, dat kreeg ik niet goed boven water. Ik heb er niet te lang over doorgevraagd, want kinderen moet je niet te veel aan hun kop zeuren. Dat hebben de makers van de twee nieuwe kinderopera's zich ook terdege gerealiseerd. Pinocchio, de grote 'familie-opera' van het RO Theater en het kameroperaatje Repelsteel van Teneeter bieden allebei een bonte aaneenschakeling van korte taferelen; een aaneenschakeling die in beide gevallen, ergens halverwege het stuk voor de pauze, zichzelf dwars gaat zitten. Dan is er net één tafereeltje te veel, één stukje waarmee de makers het verdriet of de liefde van de hoofdpersonen hebben willen accentueren, maar waardoor de voortgang in het verhaal even stokt. En omdat beide voorstellingen daarna weer in een stroomversnelling raken, doet dat er per saldo ook niet toe.

De twee opera's hebben meer gemeen. In allebei worden de hoofdrollen voortdurend afgewisseld of ondersteund door een klein koor dat in allerlei gedaanten verschijnt; en in beide speelt maar een heel klein orkestje mee, dat dankzij de aanwezigheid van zo'n wendbaar modern keyboard allerlei kanten uitkan. Bernard van Beurden, de componist van Repelsteel, doet het met vijf musici; het ensemble dat Patricio Wang voorschrijft in Pinocchio telt er zeven. En in beide gevallen hebben de librettisten een oud verhaal listig versleuteld en van fraaie, niet al te expliciete taal voorzien; want net als een schrijver van een toneeltekst moet een operalibrettist ruimte laten voor ambiguïteiten en verschillende interpretaties, maar er daarbij ook nog rekening mee houden dat een aanzienlijk percentage van de tekst de toehoorder zal ontgaan. Het RO Theater heeft in zijn Pinocchio dit verschijnsel tegengegaan door alles te versterken, wat ook weer zijn nadelen heeft want het gebeurt vrij ongenadig, en bovendien weekt de techniek zangers en geluid van elkaar los zodat je soms paradoxaal genoeg moet kijken wie er nu aan het zingen is.

Pinocchio lijkt van deze twee voorstellingen het meest op echte opera. Beter gezegd: het is een echte opera. Weliswaar wordt er menigmaal gesproken, maar het stuk wordt non-stop gedragen door de muziek. Patricio Wang, die afkomstig is uit Chili maar al bijna twintig jaar in Nederland woont, heeft een geraffineerde partituur afgeleverd, waarin de afwisseling van verschillende stijlen en klankgewaden scherp is uitgekiend en een belangrijk aandeel heeft in de vaart van de voorstelling. Wel doet Wangs idioom opvallend sterk denken aan dat van Louis Andriessen – om precies te zijn vooral aan diens nog in de jaren zeventig gecomponeerde muziek voor de Mattheus Passie van toneelgroep Baal: een hoekig soort Bachmuziek met prangende hedendaagse akkoorden, een noot-voor- noot, lettergreep-voor-lettergreep-declamatie, afgewisseld met koraal-achtige ensembles. Wang hoeft zich er niet voor te schamen dat zijn muziek op die van Andriessen lijkt, want de lenigheid waarmee hij door dit soort idiomen heen buitelt, is boeiend genoeg. Heel even maakt hij zelfs een uitstapje naar 'echte' barokmuziek, voor de scène waarin Pinocchio, die met een houterige kwiekheid wordt neergezet door George van Houts, belandt in een voorstelling van een marionettentheater. Opera in opera, mensen aan touwtjes als marionetten: het is allebei wel eens eerder vertoond, maar het sluit als een bus.

Abattoirs

Librettist Guus Baas heeft het verhaal van Pinocchio, dat ik maar als bekend veronderstel, enigszins besnoeid en de plot compacter gemaakt. De affectie tussen Pinocchio en zijn 'vader' Geppetto krijgt meer gewicht, maar de kenmerkende Pinocchio-ingrediënten zijn gehandhaafd: de verbrande voeten, de scène in de buik van het zeemonster, de ophanging, de ezelsoren. De Kat en de Vos, die Pinocchio bedriegen en op het slechte pad brengen zijn veel prominenter aanwezig. Ze verschijnen hier in de gedaante van twee sexy uitgedoste dames, zingend als sirenen. De verzinsels van Carlo Collodi hebben hier en daar hun gruwelijke kantjes. Die krijgen hier een tamelijk milde behandeling, op één na. Als de naar Lekkerland gelokte jongens in ezels veranderd zijn, verschijnt de eerst zo vriendelijke Voerman in een met bloed bespat schort en verandert Lekkerland in een abattoir. Het lijkt een toespeling op de slachthuizen die de volwassenen onder ons het afgelopen jaar te zien hebben gekregen in Sjostakovitsj' Lady Macbeth van Mstsensk en in Rosa van Louis Andriessen en Peter Greenaway; maar het zou ook kunnen dat de abattoirs vandaag de dag in de lucht hangen.

RO Theater-regisseur Peter de Baan en ontwerper Niek Kortekaas hebben kosten noch moeite gespaard om schitterende visuele taferelen te realiseren. Er daalt een fantasmagorisch vliegtuig neer, het podium verandert in een zee van golvende doeken, en later in een deinend doorkijkje in de maag van het zeemonster. Maar het mooiste moment, vlak voor het slot, is één van de soberste. Geppetto aanwandelen, met Pinocchio in zijn armen, en zingt droevig over zijn 'verdronken' marionet. Maar vanuit het koor ruist het: 'Mijn zoon, mijn zoon...' Dat is opera.

Pinocchio is in de eerste plaats een opera van de illusie. Repelsteel maakt daarentegen vooral gebruik van de suggestie. De middelen zijn minimaal. Ook het prachtige decor, een metalen constructie waarvan een deel kan ronddraaien als de wieken van een molen, is economisch en simpel. Anders dan Pinocchio is Repelsteel niet volstrekt een opera, in die zin dat de hoofdrolspelers voornamelijk praten, waarbij de muziek soms niet meer is dan een geluidsdecor, zoals in filmmuziek, en er hier en daar helemaal het zwijgen toe doet. Dat is maar goed ook, want bij de teksten van Imme Dros hangt op cruciale momenten alles af van subtiele, soms zelfs onuitgesproken woorden, en daar heb je goede verstaanders voor nodig, temeer daar de zangers hier niet versterkt zijn. Maar dat maakt het aandeel van componist Bernard van Beurden niet minder essentieel. De handeling is doorvlochten met strelende, soms schrijnende driestemmige koorpassages, montere marsen, triomfale hofmuziek, en aandoenlijke liedjes van verlangen, dat alles gehuld in een gematigd modern, strapless orkestgewaad, dat toch opvallend origineel van kleur is door het gebruik van harp, accordeon en kekke trompetjes.

Tot nadenken gedwongen

Ook Repelsteeltje – dat wil zeggen het oorspronkelijke Grimm-sprookje – is een verhaal vol ongemotiveerde wreedheid. Er is een koning die dreigt met de beul als de molenaarsdochter het gesnoef van haar vader niet waar maakt en stro tot goud spint. Er is het enge mannetje Repelsteel dat het meisje in ruil voor zijn hulp haar kind aftroggelt en zichzelf aan het eind van het verhaal in tweeën scheurt. Dat laatste heeft Imme Dros begrijpelijkerwijs links laten liggen, en voor de overige willekeurige ongerijmdheden heeft ze een verklaring gezocht. De clou van haar versie is dat de koning, een ietwat contactgestoord, van argwaan vervuld personage, zelf voor Repelsteeltje heeft gespeeld om zijn aanstaande op de proef te stellen. Dat geeft natuurlijk alleen maar narigheid, omdat ze allebei iets te verzwijgen hebben, maar de molenaar komt achter de waarheid en krijgt het voor elkaar de bekende namenraderij en het happy end in scène te zetten.

De eerste keer dat ik Repelsteel zag, vond ik de draai die Dros aan het verhaal had gegeven buitengewoon ingenieus; de tweede keer toch een beetje geforceerd, vooral in dramatisch opzicht. Omdat de aap pas op het eind uit de mouw komt – dat kon ook niet anders – moet je eigenlijk al het voorafgaande opnieuw tegen het licht houden, zoals bij een detectiveroman. Bij een boek kan dat, bij een theatervoorstelling minder goed, en van kinderen vanaf zes jaar lijkt dat me in elk geval wat veel gevergd. Dat de mijne niet helemaal voldaan waren, komt – dat vermoed ik althans – ook doordat het verhaal uiteindelijk heel anders in elkaar stak dan ze meenden te weten. Het zal je opvoeding zeker geen kwaad doen als je tot nadenken gedwongen wordt, maar het is niet altijd een behaaglijk gevoel.

Toch is het beroep dat in Repelsteel op de eigen fantasie wordt gedaan juist een sterke kant van de voorstelling, ook vergeleken met de toch geenszins eendimensionale Pinocchio. Met een minimum aan requisieten, een slim gebruik van de ruimte en een summiere, maar effectieve belichting, voeren de regisseurs, Andrea Fiege en Rinus Knobel, je mee langs een marktplein, een molen, een paleis en een berggrot. Ook de karaktertekening is sterk bepaald door kleine, maar veelzeggende details, een enkele blik, een simpel gebaar. Hoe grotesk Rob Beumer ook is, niet alleen als de verknipte koning, maar ook als het Toonderesk orerende mannetje Repelsteel, toch is zijn wankelmoedigheid ontwapenend, en heeft hij een zekere charme die het toch aannemelijk maakt dat de molenaarsdochter (Agnes Bergmeijer) iets in hem ziet. En doordat het gesproken woord meer ruimte heeft is er ook meer gelegenheid voor grappenmakerij. Vooral bij de morrende, maar toch gehoorzame lakei, een dubbelrol van Chris Tates die ook de eigenwijze molenaar speelt, is de combinatie van mimiek en hoofs taalgebruik bijzonder humoristisch.

Hoe verschillende deze twee kinderopera's ook zijn, in beide zijn de beperkingen en voordelen van de opzet uitstekend benut. Pinocchio moet het nu eenmaal als grote-zaal-produktie meer hebben van mooie vondsten en effecten, terwijl Repelsteel juist in alle opzichten toegesneden is op de intimiteit van een klein theater. Wat ze gemeen hebben is dat de makers de intelligentie en intuïtie van hun publiek niet onderschatten, en weten dat je kinderen best iets meer aan kunt bieden dan een recht-voor-zijn-raap uitgebeeld verhaaltje. Kinderen die deze twee voorstellingen hebben gezien zullen al een behoorlijk compleet beeld hebben opgedaan van wat er zoal te koop is in de wereld van het theater – en dus als het meezit ook meer inzicht krijgen in wat zich daarbuiten afspeelt.

Voorstellingen: Pinocchio door het RO Theater, muziek: Patricio Wang, libretto: Guus Baas, regie: Peter de Baan, met: Mylène d'Anjou, Caroline Beukman, Kees Coolen, George van Houts e.a,; Repelsteel door Teneeter, muziek: Bernard van Beurden, libretto: Imme Dros, regie: Andrea Fiege en Rinus Knobel, met: Agnes Bergmeijer, Rob Beumer, Chris Tates e.a.


© Frits van der Waa 2007