Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

Verschenen in Preludium, oktober 2003

De muzikale wetteloosheid van Rihm


De hedendagse Duitse componist Wolfgang Rihm 'delegeert zijn artistieke beslissingen niet aan systemen'. Met zijn muziek begeeft hij zich verder op het pad van de vrije atonaliteit, in navolging van componisten als Arnold Schönberg en Alban Berg. Zijn nieuwste werk, Unbenannt IV voor orkest met orgel, is geschreven in opdracht van onder meer het Koninklijk Concertgebouworkest, dat het werk in augustus in Luzern in wereldpremière bracht. Op 9 oktober volgt de eerste Nederlandse uitvoering.

Toen er bij de Donaueschinger Musiktage van 1974 voor het eerst een werk van Wolfgang Rihm gespeeld werd bracht dat beroering en discussies teweeg onder de toehoorders. Het werk van de toen 22-jarige componist druiste in tegen de geest die het gevestigde muziekleven van die tijd beheerste. Tegenover het strenge, systematische denken van de seriële muziek stelde Rihm een wijze van componeren die berustte op intuïtie en inspiratie. Dat leidde tot muziek die slechts beperkt werd door de door de componist gevoelde logica en waarin bewust ruimte werd gelaten voor warmbloedigheid en pure, persoonlijk getinte uitdrukkingskracht.

De kritici hadden er al snel een term voor verzonnen: 'Nieuwe eenvoud'. Erg handig gevonden was dat niet, want de minimal music die in diezelfde tijd opkwam, was stukken eenvoudiger. En het etiket kam ook niet overeen met Rihms eigen visie: 'Muziek moet vol emotie zijn, en de emotie vol complexiteit.'

Nog altijd is Rihm een verklaard tegenstander van 'het idee dat componeren met bureaucratie te maken heeft.' Artistieke vrijheid is zijn credo. 'Ik delegeer mijn beslissingen niet aan systemen.'

De inmiddels 51-jarige componist, auteur van een oeuvre dat in de honderden werken loopt, is in rap tempo uitgegroeid tot het boegbeeld van de Duitse muziek. Dit succes stoelt mede op een enorme eruditie en een verbazende werkdrift: zijn oeuvre beslaat meer dan honderd composities, waarvan verscheidene bovendien stevig geproportioneerd zijn, zowel wat betreft tijdsduur als bezetting.

Rihm werd in 1952 geboren in Karlsruhe, waar hij na zijn studietijd opnieuw is gaan wonen. Zijn ouders waren niet bijzonder muzikaal, maar stuurden de jonge Wolfgang toch naar de in die tijd vrijwel onvermijdelijke blokfluitles. Vervolgens bekwaamde hij zich op de piano en het orgel. Geruime tijd koesterde hij de ambitie om priester te worden: wat hem aantrok was vooral het ritueel van de katholieke eredienst – en natuurlijk de muziek. Als tiener zong hij geruime tijd in een oratoriumkoor, wat hij achteraf beschouwt als de beste opvoeding die hij had kunnen krijgen: 'Nergens anders heb ik zoveel geleerd over de innerlijke werking van muziek, speciaal wanneer het gezelschap werd begeleid door een orkest. Ik raakte vertrouwd met de realiteit van het orkestspel vanuit de positie van een luisteraar die zich midden in het geluid bevindt.'

Een beslissend moment voor Rihm was de kennismaking met Edgard Varèse's orkestwerk Arcana, waarvan hij omstreeks 1970 bij toeval een grammofoonplaatopname in handen kreeg. Hij wist meteen: dit is wat ik zoek. Wat hij in het werk van Varèse herkende was de zoektocht naar een terra incognita, naar een zinnelijke muziek, die zich vrij in de tijd ontvouwt en uitersten in zich verenigt. Datzelfde streven herkende hij ook bij andere componisten, waaronder Beethoven, Schumann, Wagner, de vroege Schönberg en bovenal Debussy, in wie hij een 'bevrijder' ziet. 'Debussy's muzikale vormen wekken de indruk dat ze ontworpen zijn voor dat ene, specifieke werk, en geen ander.'

Rihms leermeesters waren achtereenvolgens Eugen Werner Velte, Karlheinz Stockhausen en Klaus Huber. Van Velte leerde hij de verbinding te maken tussen het analytische en het expressieve aspect van de muziek. Stockhausen wees hem op het belang van de intuïtie, en verstevigde zijn inzicht in muzikale tijdsduur en -verhoudingen. Bij Huber, ten slotte, verdiepte hij zich in de filosofische en ethische aspecten van het componeren.

Op dat moment, halverwege de jaren zeventig had hij zijn eigen weg al gevonden. In historisch perspectief bezien heeft Rihm zich het gebied toegeëigend dat aan het begin van de twintigste eeuw al was betreden door Arnold Schönberg en zijn leerlingen Anton Webern en Alban Berg – het terrein van de vrije atonaliteit. Maar waar Schönberg, beducht voor de pure wetteloosheid die hij ontketend had, de nieuw verworven vrijheid beteugelde met zijn twaalftoonstechniek, glorieert Rihm zestig jaar later in het pure expressionisme dat diezelfde vrijheid hem veroorlooft. Ook het taboe op het gebruik van de reine drieklank en andere naar het verleden verwijzende klanken speelt voor hem geen rol meer, al heeft zijn muziek in het algemeen een vrij stevige dissonantiegraad.

Doordat Rihm zich in elke compositie tot taak stelt zijn muziek opnieuw 'uit te vinden' vertoont zijn werk geen rechtlijnige evolutie. Zelfs binnen een relatief eenduidig genre als het strijkkwartet (hij heeft er tot nog toe elf op zijn naam) zijn de verschillen enorm. Daarbij komt dat Rihm zich van de meest uiteenlopende bezettingen bedient. Hij componeerde talloze kamermuziek- en orkestwerken, maar ook liederen, grootschalige vocale werken, en verscheidene composities voor het muziektheater, waaronder de opera Jakob Lenz (1978) naar Georg Büchner. Rihms partituren zijn volledig uitgeschreven: aangezien hijzelf als componist de eindverantwoordelijkheid voor het werk op zich neemt is er in zijn idioom geen plaats voor improvisatie of experimenten met 'open' vormen. Een enkele uitzondering daargelaten bedient hij zich van traditionele instrumenten, uit liefde voor de levende klank en het sportieve element van het samenspel, inclusief het risico op mislukken dat dat met zich meebrengt – een risico dat hij ook als scheppend kunstenaar bewust neemt, waardoor zijn oeuvre niet alleen buitengewoon divers, maar ook ietwat wisselvallig is.

Desondanks zijn er enige karakteristieke stijlelementen aan te geven. Zo heeft Rihm een duidelijk waarneembare hang naar het extreme. Mokerende slagen en striemende ontladingen staan tegenover stille, statische passages of langdurige stiltes (in de ogen van de componist wordt de stilte gekleurd door datgene wat eraan voorafgaat of er op volgt). Hoewel Rihm zijn fantasie niet volledig de vrije loop laat en de muzikale ontwikkeling een organische indruk maakt, laat hij ook altijd het element van het onverwachte, van de discontinuïteit toe in zijn muziek.

In de loop der jaren heeft zijn stijl niettemin enkele veranderingen ondergaan. De impulsiviteit die zijn muziek aanvankelijk kenmerkte maakte halverwege de jaren tachtig plaats voor een geserreerdere, kalere vormgeving en een bijna 'naakte' muziek – een ontwikkeling die ten dele toegeschreven moet worden aan de invloed van zijn collega Luigi Nono en zijn hoogtepunt vindt in de trilogie Klangbeschreibung uit 1987. En in recenter jaren concentreert Rihm zich meer op continue klanklagen vol innerlijke beweging, wat onder meer tot uiting komt in een reeks werken met de titel Vers une symphonie fleuve.

Behalve van een gedegen kennis van het muzikale verleden getuigt de kunst van Rihm van een grote belangstelling voor literatuur en beeldende kunst. De wijze waarop hij de klank boetseert is menigmaal omschreven als 'plastisch', en zelf vergelijkt hij de textuur van zijn werk graag met die van een schilderij, waar de verf in dikkere of dunnere lagen is opgebracht. Bovendien huldigt de katholiek opgevoede componist een humanistische levensbeschouwing: in oratoria als Dies (1984) en zijn recentere Deus Passus (2000) staat niet zozeer de Godheid, maar de mens centraal, waarbij Rihm tekstfragmenten uit de katholieke en protestantse tradities combineert met poëzie en teksten uit de wereldliteratuur. Daarnaast is hij zich scherp bewust van zijn positie als kunstenaar van Duitse afkomst: Deus Passus ontstond naar aanleiding van het verzoek een Lukas-Passion te componeren, maar Rihm, zich pijnlijk bewust van de antisemitische strekking van de evangelietekst, verkoos het libretto naar eigen inzicht in te richten.

Hoewel Rihm al sinds 1985 als compositiedocent verbonden is aan de Musikhochschule in Karlsruhe, waar hij tal van leerlingen heeft ingewijd in het vak is er geen Rihm-school ontstaan. Bij een componist die vrijheid en subjectiviteit zo hoog in het vaandel heeft staan ligt dat ook niet in de rede.

Voor Rihm ligt de essentie van muziek immers in haar veelduidigheid en raadselachtigheid. 'Ik wil de luisteraar niet een bepaalde kant uitsturen', zei hij ooit. 'Ik kan hem alleen maar aanraden de oren te openen en te luisteren. Datgene wat men nog niet begrepen heeft, is het interessantste.'


© Frits van der Waa 2008