Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

Verschenen in Vrije Geluiden no.8, 27 mei 2000

Beestenmuziek


Componisten die in hun muziek dieren uitbeelden zijn er genoeg, maar alleen Nick Glenni-Smith draaide de rollen om en bouwde een heel orkest op uit dierengeluiden. een verslag van zijn wereldwijde zoektocht, de film Tierische Musikanten, is 2 juni te zien op West 3.

Al eeuwenlang leggen componisten zich met succes toe op het uitbeelden van dieren in hun muziek. Al in een van de vroegst bekende meerstemmige werken, de canon Sumer is icumen in, klinkt de roep van de koekoek ('Lhude sing cucu'). Beethoven bootste vogeltjes na in zijn Pastorale, Saint-Saëns liet in zijn Carnaval des Animaux een stoet van dieren los en Olivier Messiaen verwerkte een complete volière in zijn opera Saint François d'Assise.

Maar ook onder componisten heb je vreemde vogels. De Britse componist Nick Glenni-Smith keert de rollen om en laat de dieren zelf als musici optreden. Dankzij de sampler heeft hij het aloude idee van het kattenklavier [zie illustratie] in praktijk kunnen brengen, en zelfs een heel orkest opgebouwd uit dierengeluiden. Maar daar moest hij wel de halve wereld voor afreizen. In een documentaire die op 2 juni onder de titel Tierische Musikanten door West 3 wordt uitgezonden, doet de Nieuwzeelandse filmmaker Su Kyle verslag van Glenni-Smith's zoektocht.


Het is een vermakelijke en leerzame film, al is het in feite meer een natuur- dan een cultuurdocumentaire. De componist zelf komt nauwelijks aan het woord. Daarentegen spreekt hij op zijn reis met talloze deskundigen, want een dier kan blijkbaar geen kik geven of er wordt wel onderzoek naar verricht. Zo is er in de uitzending een proef te zien die moet uitmaken of vogels nu fluiten of zingen, moet een pad in een 'dode kamer' kiezen tussen twee verschillend kwakende luidsprekers, en worden de geluiden van resusapen geanalyseerd met computermodellen en een spectroscoop.

Niettemin ligt er een muzikale logica aan de film ten grondslag. Nick bouwt zijn arsenaal aan dierengeluiden namelijk op naar analogie van de secties van een orkest. Voor de strijkers komt hij terecht bij de krekels. Een logische keus, want krekels sjirpen door met hun poten langs hun vleugels te schuren, en dat verschilt in wezen niet van een strijkstok die over een snaar 'raspt'.

Vrijwel alle categorieën dieren zijn vertegenwoordigd. Er is zelfs een vis die fluit om een wijfje te lokken – bij de lagere diersoorten zoals amfibieën en insecten heeft geluid doorgaans met sex te maken. Wie het langst en het hardst roept scoort het hoogst. Zelfs het dreunende geloei van de alligators die Glenni-Smith als lage blazers wil inzetten dient als territoriumafbakening (wat als vanzelf de vraag oproept in hoeverre de mens dit stadium ontgroeid is).

Voor het slagwerk tekent een vingerdier, een lemuurachtig beest uit Madagascar, dat in het bezit is van een extra lange middelvinger, waarmee hij bomen beklopt, op zoek naar holle ruimten waar kevers en torren huizen. De percussiegroep wordt gecompleteerd met – het ligt bijna voor de hand – een ratelslang.

Ringstaartmaki's en resusapen hebben een heel scala aan signaalroepen en andere, dikwijls zeer expressieve kreten tot hun beschikking, en zijn daarom geknipt voor de vocale partijen.

Natuurlijk laten de makers van de documentaire deze muzikale apen pas helemaal aan het eind uit de mouw komen. Glenni-Smith's compositie is wat idioom betreft niet baanbrekend, maar het is wel heel bizarre muziek; de in het gelid van de toonladder gezette samples lijken eerder uit een synthesizer afkomstig dan uit de vrije natuur. Maar om ieder misverstand uit de weg te ruimen klinkt daarbovenuit het gekrijs van meeuwen, het geburl van herten en het gejoel en gejodel van een complete Arke Noachs.


© Frits van der Waa 2007