Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 22 juni 1987, Kunst, recensie

Kurtág tussen miniatuur en monumentaliteit

Holland Festival: Kurtág-programma I en II, Nieuw Ensemble o.l.v. Ed Spanjaard. In het Concertgebouw, Amsterdam.

Zonderling, intrigerend en nauwelijks presentabel. Daarmee is zowel de muziek als de persoon van György Kurtág, de centrale componist in dit Holland Festival, gekarakteriseerd.

Het werk van de 61-jarige Hongaar werd vorige week belicht aan de hand van twee compilatie-programma's in de Amsterdamse Kleine Zaal. Kurtág zelf was, na het eerste concert, "lijdend voorwerp" van een wat moeizaam verlopend gesprek in de festivalsalon.

Eén van Kurtágs composities, een solo voor cymbalom, heet Splinters. De titel is van toepassing op zijn integrale oeuvre: honderden fragmenten, samengepakt in 26 opusnummers. Splinters bestaat uit vier deeltjes, gecomponeerd in 1962 en 1973, en duurt amper zes minuten. Een van zijn meest recente werken, de Kafka Fragmente (1985-1986) voor sopraan en viool, heeft een lengte van meer dan een uur, en bestaat uit 39 van zulke "splinters". De kortste daarvan beslaat drie maten.

Kurtágs streven naar een zo intens mogelijke expressie brengt hem tot dergelijke extreme muzikale samenballingen. Hoe korter, hoe krachtiger. De gedachte is als het ware sneller dan het geluid.

Dat verklaart waarom de luisteraar gaandeweg verdoofd raakt door de babylonische opeenvolging van geniale flitsen, waaruit Kurtágs meer omvangrijke werken zijn opgebouwd. Om nog maar te zwijgen van een avondvullend Kurtág-programma.

Het verklaart ook het linkse, weinig salonfähige optreden van de componist, die tijdens zijn ondervraging, zoekend naar de kernachtige, enig juiste formulering, telkenmale verstrikt raakte in zijn eigen woorden.

Terwijl Kurtágs esthetiek hem dwingt in de richting van de muzikale miniatuur, heeft hij toch de paradoxale behoefte monumentale architecturen te scheppen. Hoewel hij erkent in zijn eigen stukken "een belevenis van ruimte" te missen vindt hij de fragmentarische opbouw van zijn grote composities zeker niet onwerkzaam: "Het is zoiets als bij het spiritisme", zei hij in de Festivalsalon. ,Je legt vele handen bij elkaar op een tafel, en die komt dan plotseling in beweging."

Kurtág mag een schutterig spreker zijn, hij toont zich een geconcentreerd en trefzeker interpreet van zijn eigen werk. Samen met zijn vrouw Martá bracht hij een aantal van zijn Játékok (spelletjes) ten gehore. Játékok is een nog steeds aangroeiende verzameling van korte, rijk geschakeerde pianostukjes, en fungeert voor Kurtág als een reservoir waarin hij zijn losse invallen opbergt, als een soort dagboeknotities.

Enkele van Kurtágs lijf-vertolkers leverden in beide programma's een belangrijk aandeel. De hoofdrol speelde sopraan Adrienne Csengery, die bestudeerd-dramatische vertolkingen weggaf van drie tamelijk grootschalige composities, ontstaan in de afgelopen zes jaar, de Kafka Fragmente, de Sjeni is Romana (Scènes uit een roman), en de Truszova-liederen. Het Nieuw Ensemble en dirigent Ed Spanjaard, door de componist persoonlijk gecoached, boden haar in de twee laatstgenoemde werken een tot in de puntjes aangescherpt weerwerk.

De teksten van deze drie stukken zijn zwaarmoedig en broeierig van ondertoon, of ze nu een uiting zijn van existentiële twijfel, zoals Kafka's teksten, of van lyrische, tere gevoelens, zoals de gedichten van de Russische dichteres Rimma Dalos.

Ondanks de overdadige lengte van de Kafka Fragmente (voor sopraan en viool) komt Kurtág hier als een, zij het licht gehavende, overwinnaar uit zijn gevecht met de tijd. De uiterst kale bezetting van dit "monodrama" is merkwaardig genoeg eerder een voor- dan een nadeel. Alleen in de Truszova-liederen, met hun veel grotere instrumentale bezetting, lukt het hem niet. Csengery wist, in hechte dialoog met violist András Keiler, een grote spanning aan te brengen in de langsijlende stroom van brokstukjes. Enkele wat breder uitgecomponeerde fragmenten fungeerden daarin als ankerplaatsen.

Ook in Sjeni is Romana zet Kurtag tegenover de zangstem een sober instrumentaal ensemble, bestaand uit viool, contrabas en cymbalom, en haalt daaruit een ongekende klankrijkdom.

Kurtág is even perfectionistisch als ondogmatisch: hij paart ruige, quasi-folkloristische klanken aan ijl en onwerkelijk Sprechgesang, wisselt abstracte toonbouwsels af met subtiele sfeerschilderingen, citeert en illustreert, maar het wordt nergens gewild effect.

Het enige geforceerde aan zijn muziek is de lengte. Ze werkt dan ook het beste als zij een niet al te uitgestrekte oppervlakte beslaat. De vier korte Splinters en de Acht duo's voor viool en cymbalom zijn bondig en overzichtelijk, maar daarom niet minder geladen. En in de naargeestige Vier liederen op gedichten van János Pilinszky wordt in een tijdsspanne van acht minuten een universum opgebouwd waarin ijzige hagelstormen woeden, die in hun beklemmende werking nauwelijks onderdoen voor de abrupte klimaatwisselingen in de zoveel langere Kafka-toonzettingen.


© Frits van der Waa 2006