Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 29 maart 1988, Kunst, recensie

Heimwee naar vroeger bij Russische muziek

Russische avant-garde: Lourié, Schnittke, Denisof en Popof, door het Schönberg Ensemble o.l.v. Reinbert de Leeuw, in het Concertgebouw, Amsterdam.

Wat zou er toch gebeurd zijn als de Russische muziekproduktie niet vijfentwintig jaar lang – van 1936 tot in de jaren zestig – van staatswege gecontroleerd was op "formalisme" en "burgerlijke tendenzen"? Het erfgoed van al die jaren overheidsbemoeienis en artistiek isolement is een muziekcultuur die burgerlijker is dan die van het tsaristische Rusland ooit geweest is.

Daar had je tenminste nog een Moessorgski (alcoholist), een Tsjaikofski (homoseksueel) en een Skrjabin (megalomaan), en die hebben toch een aardig stapeltje spannende muziek bij elkaar geschreven. Waar zijn de vernieuwers en excentriekelingen van vandaag? Een Sovjet-Stockhausen, een Cage uit Kiev, de Nancarrow van Novgorod? De glasnost heeft op filmgebied al een paar onthullende verrassingen opgeleverd, maar wat de muziek betreft is het voorlopig nog afwachten. De Estlander Arvo Pärt is het enige buitenbeentje van wie muziek in het Westen is doorgedrongen, maar die woont dan ook al sinds 1980 in West-Berlijn.

Het verschil tussen het élan van de jaren twintig en de vale vernieuwingen van de jaren tachtig werd op schrijnende wijze hoorbaar in een programma met Russische "avantgarde", dat het Schönberg Ensemble de afgelopen week op verschillende podia uitvoerde.

Daarin klonken behalve een Pastorale de la Volga van Arthur Lourié uit 1916 en een Septet van Gabriel Popof uit 1927 twee recente stukken van Alfred Schnittke en Edison Denisof. Beiden zijn in de vijftig, en worden op het ogenblik beschouwd als de belangrijkste levende Sovjet-componisten. Schnittke zal waarschijnlijk uitvoerig in het zonnetje gezet worden tijdens het Holland Festival 1989, dat een flinke portie eigentijdse Russische muziek gaat bevatten. Het is te hopen dat er dan tussen de culturele betrekkingen door ook nog wat ruimte voor avontuur is.

Want een stuk als het Sextet van Denisof straalt, met zijn dichtverweven, kabbelende melodische lijnen en zijn langzaam culminerende hoogtepunten, een wat plichtmatig gecultiveerde goede smaak uit. En het eigenaardige perpetuum mobile dat Schnittke in het eerste deel van zijn Septet opvoert is voor een luisteraar in Moskou of Leningrad misschien een avontuur van de eerste orde, in Nederland kan het niet anders begrepen worden dan als een minimal music-derivaat. Wat het tweede deel, een Koraal, daarmee van doen heeft wordt niet erg duidelijk.

Daarmee is niet gezegd dat Schnittke niets te vertellen heeft. Het Sextet, vergeleken met ander werk van zijn hand een bondig stuk, biedt ritmische spanningen, gevat in een lang ademende ontwikkeling en een omfloerste klankwereld, waar merkwaardig genoeg ook de prominente klavecimbelpartij aan bijdraagt.

Maar och, wat is het allemaal netjes en ingetoomd vergeleken met Lourié's Pastorale, vol dissonanten, schijnbare chaos, lustig kwekkende folklorismen, en schoksgewijze overgangen. Of met het Septet van Gabriel Popof, waarin stijlen en technieken impulsief opeengehoopt en door elkaar geklutst worden. Het is een behoorlijk rommelig, maar uiterst vitaal stuk muziek, met fascinerende versmeltingen van akkoord- en instrumentale klank. Een kolfje naar de hand van dirigent Reinbert de Leeuw, die de tegenstellingen nog wat aanzette, en daarbij het risico van een bij vlagen rafelige ensembleklank op de koop toe nam.

Popof is geboren in 1904, leeft nog steeds en heeft een veelzijdig en tamelijk omvangrijk oeuvre op zijn naam. Maar niet lang nadat hij dit Septet, zijn opus 2 componeerde moest de Russische muziek een "waarachtige, historisch concrete uitbeelding van de werkelijkheid in haar revolutionaire ontwikkeling" gaan bieden. Dus over het vervolg van Popofs compositorische ontwikkeling hoeven we weinig illusies te koesteren.


© Frits van der Waa 2006