Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 1 april 1988, Kunst, reportage

De zorg om het behoud van dat licht gevoileerde geluid

Bij volle zaal een nagalm van 2,2 seconden


Het was meteen al mis met het geluid van het Concertgebouw. Althans volgens mr Viotta, de dirigent van het openingsconcert. Kinnesinne? In honderd jaar werd de "schoenendoos" van Van Gendt wereldvermaard om zijn akoestiek. Geen wonder dat de recente verbouwing door akoesticus Peutz en zijn mannen met argusoren werd gevolgd.

Had de Rotterdamse musicus W. F. Thooft zijn zin gekregen, dan stond er nu aan de Van Baerlestraat achter de neo-classicistische zuilen van het Concertgebouw geen rechthoekige schoenendoos, maar een rond blik schoensmeer.

Al in 1882, nog voor architect Dolf van Gendt de eerste lijnen van het Concertgebouw op papier had gezet, waarschuwde Thooft in een ingezonden brief aan het Algemeen Handelsblad voor de akoestische risico's van een rechthoekige zaal, vooral wanneer daar met het oog op de benodigde plaatsruimte galerijen in worden aangebracht: "Men mag veronderstellen dat tegenover het orkest hoeken en gaten ontstaan waarin het geluid blijft steken", schreef hij. "De heeren bouwmeesters zullen dus een keuze moeten doen tusschen den ovalen en den cirkelronden vorm."

Als het over concertzalen gaat zijn er twee dingen waar iedereen verstand van heeft: de kwaliteit van de koffie, en de akoestiek.

Architect Dolf van Gendt ging niet over één nacht ijs bij het ontwerpen van het Concertgebouw. Er wordt beweerd dat het Neue Gewandhaus in Leipzig hem tot voorbeeld zou hebben gediend, maar dat is onwaarschijnlijk. Het Gewandhaus, inmiddels verwoest, vertoonde in uiterlijk wel veel overeenkomsten 'met het Concertgebouw, maar het werd pas in 1884 geopend, en toen had Van Gendt zijn ontwerp al twee jaar klaar.

De rechthoekjge vorm (de "schoenendoos") die Van Gendt koos voor de Grote Zaal was in weerwil van Thoofts stellingen een beproefd recept. Daar voegde hij elementen aan toe waarvan men toen – gedeeltelijk ten onrechte – meende dat ze de akoestiek gunstig beïnvloedden, zoals afgeronde hoeken, gestucte vakken in het plafond, en gangruimten rondom de zaal.

Voor de Kleine Zaal had Van Gendt zich te houden aan een duidelijke instructie: de zaal moest naar vorm en afmeting een kopie zijn van de ovale zaal van Felix Meritis (het tegenwoordige Shaffy), die een voor kamermuziek ideale akoestiek had. Maar om de vereiste hoeveelheid publiek te kunnen bergen maakte Van Gendt de Kleine Zaal één meter langer.

Met de akoestiek van de Grote Zaal, die tegenwoordig als een van de beste ter wereld wordt beschouwd, schijnt in die eerste jaren niet iedereen tevreden geweest te zijn. Zeker, er waren luisteraars die de akoestiek roemden, maar anderen hoorden op sommige plaatsen in de zaal een hinderlijke galm of schallend gekrijs. En mr Henri Viotta, de dirigent van het openingsconcert op 11 april 1888, verklaarde een jaar later zelfs dat het Amsterdamse Concertgebouw geheel ongeschikt moest worden geacht om symfonische muziek tot klinken te brengen. De uitlating is al te kras en daardoor onbegrijpelijk: had Viotta er spijt van dat hij een functie als chef-dirigent van het Concertgebouworkest van de hand had gewezen, of was het werkelijk zo erg?

In de vele Concertgebouwjubileumboeken die de afgelopen eeuw met grote regelmaat het licht hebben gezien, is de overlevering opgetekend dat de ideale akoestische omstandigheden pas tien jaar later bereikt werden, na een verbouwing aan het podium, dat daardoor aanzienlijk minder steil werd.

Ir Peutz, de akoesticus die met zijn staf de jongste verbouwing van het Concertgebouw met argusoren vol meetapparatuur begeleidt, betwijfelt of die verbetering enkel en alleen het gevolg was van de podiumverbouwing in 1898. "Dat het invloed heeft gehad is zeker, maar ik denk dat het vervangen van de tafeltjes met stoelen eromheen door stoelenrijen een groter effect heeft gehad."

Voor begonnen werd met de verbouwing van het Concertgebouw hebben Peutz en zijn medewerkers de hele zaal "opgemeten": de natuurlijke luidheid, de absorptie van wanden en stoelen, de resonantie van de podiumvloer, de verhouding tussen direct geluid en nagalm. De metingen worden regelmatig herhaald. Het is een ware intensive care-operatie.

Het is overigens de vraag of de akoestiek van de Grote Zaal nog precies dezelfde is als die van 1898, want er is sindsdien nog heel wat gedokterd en verbouwd aan het gebouw, al dan niet onder toezicht van akoestici. Een grote ingreep was de vernieuwing van de vloer, die kort na de Tweede Wereldoorlog door houtzwam aangetast bleek te zijn. Er kwam een betonnen ondervloer, waarop later, toen er toch een beetje resonantie werd geconstateerd, een laag droog zand kwam te liggen. Peutz: "Als je dat gaat veranderen haal je je alleen maar nieuwe problemen op de hals, dus dat hebben we zo gelaten. Onder die betonnen vloer is nu een nieuwe kelder gebouwd, en de isolatie daarvan hebben we zeer precies in de gaten gehouden."

Na de vloer was het de beurt aan het plafond, waarvan stukken naar beneden begonnen te komen. Deze verbouwing, in het begin van de jaren zestig, leidde ditmaal tot enige opschudding. Het ornamentale stucwerk werd vervangen door een eenvoudiger plafond met richels. De Eindhovense hoogleraar De Lange, die adviseerde bij de verbouwing, vond het overbodig en veel te duur om de oude gipskrullen letterlijk na te maken. "Het gaat om de geluidsdiffusie en die is exact dezelfde gebleven", stelde hij. Maar Lex van Delden, destijds muziekredacteur van Het Parool, hield staande dat de akoestiek slechter was geworden, wat door een aantal musici uit het orkest werd bevestigd.

Van Delden vindt het inmiddels weer een voortreffelijke zaal: "Ze hadden de rozetten weggehaald, maar het is weer in orde gekomen toen ze er nieuwe opgezet hebben. Afschuwelijk lelijke dingen trouwens."

In 1970 trok Van Delden opnieuw aan de alarmbel. Na een verbouwing aan het podium zou de zaal "overakoestisch" geworden zijn. Mr J.W. de Jong Schouwenburg, destijds voorzitter van de Raad van Bestuur, ontzenuwde het bezwaar: de verbouwing was nog niet afgerond. Hij opperde de mogelijkheid "dat de nieuwe kleur van de Grote Zaal op de luisteraars een psychologisch effect uitoefent dat op zijn beurt weer een andere indruk van de akoestiek doet ontstaan".

"Verf maakt ontzettend veel uit, maar dan niet zozeer het type of de kleur", merkt Peutz op. "Het gaat om de absorptie, of het poreus is of niet. De nagalmtijd hangt daar direct mee samen."

Over zaalakoestiek doet allerlei bijgeloof de ronde: "Die gangen om de zaal heen hebben bijvoorbeeld niets met de akoestiek te maken. Het is alleen gunstig voor de isolatie van het geluid uit de foyers en van buiten. De voorliefde voor hout is ook zo'n legende. Hout hoeft niet. We hebben geadviseerd bij de bouw van de IRCAM-concertzaal in Parijs. Daar mocht niets brandbaars in, het is allemaal steenwol en staal, er zit geen splinter hout in. De musici zeiden: Dat wordt nooit iets, maar het ging heel goed. Als het materiaal maar de goede eigenschappen heeft." ,

Peutz genoot, als ontwerper van de akoestiek in de Haagse Dr Anton Philipszaal, voorrang op de architect. Bij deze opdracht is dat anders. Hij noemt zichzelf een "brandwacht": "Het Concertgebouw is een zaal met een mooie, goede akoestiek, een soort kunstwerk, dat ga je niet veranderen. We hebben elk voorstel nauwkeurig bekeken."

Een van de meest ingrijpende ideeën was het plan om de zijbalkons te verlengen. De brandweer wilde een extra deur, en dat zou zitplaatsen kosten. Om de effecten daarvan te meten construeerden Peutz' medewerkers een mock-up, een nepbalkon, in de zaal.

"Dat heeft niemand ooit geweten; je moet geen slapende honden wakker maken, maar nu kan ik het rustig zeggen", vertelt Peutz genietend. "Niet doen, hebben we gezegd, want het bleek dat die balkons de zijdelingse reflecties wel degelijk onaangenaam zouden beïnvloeden. Het hele spel speelt zich toch in de hoge regionen af. Maak maar eens een lage zaal."

Gaten

De enige voor het publiek waarneembare wijziging in de zaal zelf is een ontsierende rij airconditioning-uitlaten, hoog in de wand, boven de bekende componistennamen. De ingrepen onder het podium, waar de voormalige orkestfoyer plaats heeft gemaakt voor een garderobe, zijn onzichtbaar.

Peutz is zeker van zijn zaak, maar dat garandeert niet dat er na de verbouwing niet weer – en waarschijnlijk opnieuw loos – alarm geslagen kan worden. Het blijft een gevoelige kwestie.

"Het is nu te prematuur om er over te oordelen, want de verbouwing is nog niet voorbij", zegt slagwerker Niels le Large. "En er zijn zo veel dingen van invloed. Vergeet niet dat een een volle of halfvolle zaal ook meer uitmaakt dan een paar gordijnen. Ik zou hooguit zeggen: als je gaten in de muren gaat boren voor luchtverversing en licht, kan het haast niet anders of de akoestiek moet veranderen. Het kan beter worden of slechter, dat moeten we afwachten."

"Natuurlijk is een gat in de muur een verandering", zegt Peutz. "De vraag is: kun je horen of het de akoestiek verandert? Als ik met een mes in een van de muren van het Concertgebouw kerf verandert er ook iets, maar het is volledig onmerkbaar omdat hei te weinig is. We hebben alles geverifieerd en gecontroleerd. We wisten hoe groot die gaten mochten zijn, en wat ze zouden gaan doen. Dat beetje extra absorptie hebben we elders weer verloren, alleen al doordat alles wat beter en netter geschilderd is. Het is gewoon niet terug te vinden in de meetresultaten.

"De ventilatie is volledig doodstil. Ja, we kunnen hem nog meten, maar niet meer horen. Wat er was, wat men hoorde, en dacht te horen, was er al. Als je goed gaat luisteren zijn er wel plaatsen waar je een klein echootje hoort (nee, ik zal ze niet zeggen want dan bederf ik daar het genoegen). Op zichzelf vind ik dat niet erg, ik zie dat als de kleine imperfectie die juist het levendige geeft."

Als er iets veranderd zal blijken te zijn aan de akoestiek van de Grote Zaal ligt het waarschijnlijk aan de verbeterde isolatie. Contactgeluid via muren en vloeren is opgespoord en in de kiem gesmoord. Tapijt in de gangen moet luidruchtige voetstappen dempen. Met de Kleine Zaal is Peutz nog steeds bezig: "Het is een kwestie van op ieder gaatje en spleetje letten, en zorgen datje het dicht krijgt. Maar het zou best kunnen dat als alles eenmaal klaar is nog ergens een gebrek in de isolatie opduikt. Als je je even omdraait hebben ze het weer opengebroken en dan kun je opnieuw beginnen."

De Grote Zaal van het Concertgebouw heeft een inhoud van 19.000 kubieke meter. De nagalmtijd is 2,8 seconden bij een lege, en 2,2 bij een volle zaal.

Die droge getallen zijn bepalend voor een akoestiek die Lex van Delden eens omschreef als een "uitzonderlijk cultuurgoed", maar bieden voor die uitzonderlijkheid toch onvoldoende verklaring. De onnaspeurlijke individuele kwaliteit van elke goede concertzaal ligt in de marges van de akoestische wetenschap.

Ir Peutz demonstreert de klank van verschillende eersterangs-concertzalen aan de hand van speciaal daarvoor gemaakte bandopnamen. "Het Concertgebouw", determineert hij, de koptelefoon even van het oor lichtend. Dan, met een ondertoon van verliefdheid: "Dat licht gevoileerde geluid, je herkent het heel snel."


© Frits van der Waa 2006