Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 2 maart 1989, Kunst, recensie

Beschaafde dissonanten in repertoire van Zweden

Ericson stuurt zijn koor als een orgel

Muziek van Nielsen, Tormis, Norman, Edlund, Sandström, Grieg en Rautavaara, door het Stockholms Kamerkoor o.l.v. Eric Ericson, in het Concertgebouw, Haarlem. Toernee.

De koorprofessor Ericson is in Nederland geen onbekende, als regelmatig weerkerende gastdirigent bij het Nederlands Kamerkoor. Ditmaal is zijn Stockholms Kamerkoor hem gevolgd op invitatie van het Nederlandse ensemble.

De koorcultuur in de Scandinavische landen – uit het programma is af te leiden dat naast Denemarken, Noorwegen, Zweden en Finland ook Estland tot de noordse gebiedsdelen wordt gerekend – staat op een hoog niveau, en dat is de voedingsbodem waarop een superieur ensemble als het Stockholms Kamerkoor heeft kunnen ontstaan.

Het koor brengt vier tamelijk recente en drie oudere a cappella-werken ten gehore. Hoewel het een gevarieerd en boeiend concert is zijn de schakeringen verre van kakelbont. De koormuziek van de Scandinaviërs, of we het nu hebben over Edvard Grieg of zijn 99 jaar later geboren vakbroeder Sven-David Sandström, is weids van opzet, klankrijk en knap gemaakt, maar doorgaans aan de tamme, soms zelfs weeïge kant.

Natuur en mystiek zijn in de Scandinavische muziek twee op bijna vanzelfsprekende wijze in elkaar overlopende inspiratiebronnen. Herfstlandschappen van de Estlander Velio Tormis, een reeks van evocatieve sfeerschetsen met veel gezoem en waaiende winden, staat naast Lars Edlunds Elegie met zijn vocale vogels en vulkanen; het Benedictus Dominus van Carl Nielsen naast delen uit de Vigilia Suite van Einojuhani Rautavaara.

De stukken van Edlund en Rautavaara zijn de meest gepeperde van het programma. Het werk van Edlund is met zijn gedurfde, elkaar doorkruisende opeenstapelingen van verschillende lagen van een desoriënterende, maar niettemin beschaafde dissonantie. De grootste dissonant, helaas, is het moment waar de vulkanen zich openen en het koor zich onder luid getrappel over het podium verspreidt – een theatraal extraatje waar de muziek bepaald niet mee gediend is.

Rautavaara's Vigilia Suite, eveneens gecomponeerd in 1971, is daarentegen sober en haast traditioneel, met zijn idioom dat geënt is op dat van de oud-Byzantijnse kerkmuziek. Het is indringende muziek, majesteitelijk van klank, met contouren die nauw worden bepaald door de tekstdeclamatie. Hoewel de noten allerminst revolutionair zijn ontbreekt hier, ongrijpbaar en licht veronrustend, de braafheid die zo veel andere stukken in dit concert kenmerkt.

Niet dat die braafheid nu zo hinderlijk is. Want het Stockholms Kamerkoor is een ensemble, maar het klinkt als een enkel, subliem instrument. De sopranen hebben geen kapsones en mengen zich haast onopgemerkt met het al even harmonieus en evenwichtig fundament van de lagere stemmen. Het geluid is dat van een uit stemmen gevormd orgel, ruisend en vloeiend, met uitersten aan dynamische nuances, en Ericson, nu eens fier zwiepend als een paukenist, dan weer eloquent gebarend als een redenaar, bespeelt en modelleert die klank, dat instrument, zijn eigen schepping. _


© Frits van der Waa 2006