Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 22 mei 1989, Kunst, recensie

Mikhashoff een kei in componisten-blues

Amerikaanse pianomuziek door Ivar Mikhashoff. De IJsbreker, Amsterdam.

Er is nog altijd veel te ontdekken in Amerika. Dat bleek zaterdag in de IJsbreker, waar pianist Ivar Mikhashoff, specialist op het gebied van hedendaagse Amerikaanse muziek, de schaarse bezoekers op een daverend programma vergastte.

Wat kunnen musici toch genadeloos voor zichzelf zijn. Mikhashoff was zichtbaar niet in optimale conditie. Twee weken geleden heeft hij een niet geheel geslaagde oogoperatie ondergaan, waardoor hij zijn muziek alleen kan lezen – en dan nog moeizaam – door één oog met een zwart lapje af te dekken. En toch leverde hij topprestaties – voor een publiek van ternauwernood twintig mensen.

Het zwaartepunt van het programma lag bij Hope Street Tunnel Blues uit 1988 van Alvin Curran. Mikhashoff heeft het omvangrijke stuk een half jaar geleden al bij een VPRO-uitzending vanuit de IJsbreker gespeeld; voor dit recital heeft hij het aangevuld met een voorprogramma, samengesteld uit andere op de blues georiënteerde composities.

Hoewel de 45-jarige Mikhashoff niet gerekend wordt tot de grote interpreten heeft bij een paar bijzondere verworvenheden: een feilloze techniek, een messcherp uitgebeitelde toonkwaliteit, grote ritmische precisie, en een enorme zelfdiscipline. Het enige aspect dat hij niet altijd volledig onder controle heeft is het tempo. Voor het twintigste-eeuwse Amerikaanse pianorepertoire, dat alles behalve lyrisch genoemd kan worden, is hij de aangewezen vertolker.

Het ging dus over blues. Nou ben ik op dat gebied niet zo goed thuis, maar de essentie ervan, heb ik tenminste altijd gedacht, is improvisatie: een soort van impulsieve kreun vanuit het middenrif. Echte blues kun je niet componeren. Maar je kunt hem wel vercomponeren, door te stoeien met akkoordschema's en melodiewendingen. Dat hebben de Amerikaanse componisten dan ook gretig gedaan met hun enige eigen volksmuziek, die overigens, zoals bekend, niet zo "eigen" is als de blanke bevolkingsgroep wel zou willen.

Het was dan ook geen wonder dat de diverse blues-composities van Morton Gould, Wallingford Riegger en Aaron Copland vooral de indruk maakten van gecultiveerde, zij het gevarieerde stijlvermengingen. De korte Blues die Conlon Nancarrow in 1932 componeerde – dat was nog voor hij zich toelegde op zijn pianola-muziek – onderscheidde zich door de verknipte, maar vitale behandeling van het basismateriaal.

De werkelijke verrassingen kwamen voort uit de twee stukken die Mikhashoff er als extraatjes bij had gedaan. Afternoon in China, in 1918 gecomponeerd door de in Rusland geboren, nu 9S-jarige Amerikaan Leo Ornstein, klinkt als een heel oorspronkelijke en slagvaardige verwerking van de dissonanten en montage-technieken uit Stravinsky's Sacre.

Maar als Ornstein dat stuk niet gekend heeft – wat alleszins aannemelijk is – is het een absoluut visionair stuk. Stehende Musik, in 1927 gecomponeerd door de later naar Amerika uitgeweken Duitser Stefan Wolpe, is zo mogelijk nog radikaler, met zijn gonzend, onregelmatig getimmerd ritmisch venijn.

Met Currans Hope Street Tunnel Blues blies Mikhashoff het voorgaande nagenoeg van tafel. Curran, al geruime, tijd geadopteerd door de VPRO en daardoor niet onbekend in Nederland, is een zonderling componist. Hij manifesteerde zich eerder met grandioze, buitenissige projecten, zoals een scheepstoeters-concert op het IJ en een radiofonische mixage-compositie met live-bijdragen uit verschillende landen. Met Hope Street Tunnel Blues ontstijgt hij echter aan de happening.

Het stuk heeft drie grote secties, die elk beginnen als nogal stupide minimal-muziek (de eerste twee lijken zelfs in te zetten met regelrechte Philip Glass-citaten). Curran weet evenwel uit zijn minimale grondstof een maximale variatie aan ritmes, harmonieën en haast orkestrale texturen te peuren, die tenslotte omslaat in ongebonden, zoekende muziek.

De poging is haast te grandioos om te slagen, en er zijn dan ook momenten waar de noten of herhalingen in overdosis aanwezig zijn, maar dikwijls weet hij – via Mikhashoff – de fascinatie in stand te houden. Vooral het derde segment, dat opgebouwd is rond genadeloos volgehouden tremolo-akkoorden, met een prominente bluesy combinatie van grote en kleine tertsen, is imponerend. En in de wilde riedels aan het slot, die tenslotte wegebben in een vervagende jammerklacht is zowaar de rauwe spontaniteit van de blues te bespeuren.


© Frits van der Waa 2006