Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 23 oktober 1989, Kunst, recensie

Prullaria en schatten wisselen elkaar af op uniek festival voor fijnproevers

Elektronische juweeltjes van rommelzolder

Modèles sonores, de beginjaren van de elektronische muziek. IJsbreker en Stedelijk Museum Amsterdam.

Hoe kun je nu applaudisseren voor een stel luidsprekers? Het is een vraag die componisten van elektronische muziek al veertig jaar hoofdbrekens bezorgt. Het probleem manifesteerde zich opnieuw tijdens Modèles sonores, het festival waarmee de stichting Gaudeamus dit weekeinde de eerste ontwikkelingen van de elektronische muziek onder de aandacht bracht. De doorsnee reactie van het publiek in de IJsbreker en het Stedelijk Museum was aarzelend – zij het niet zo tam als een forumdiscussie waarin een zestal componisten weinig verder kwam dan een hernieuwde inspectieronde om het struikelblok.

Maar er waren uitzonderingen, zoals het spontane applaus dat losbarstte toen de laatste imponerende klanken van Symphonie pour un homme seul uitgestorven waren. Het gaf niet dat het stuk, in 1950 vervaardigd met behulp van gemanipuleerde grammofoonplaten, vol zit met het akoestisch stof van ruis en tikken. Evenmin deed het er toe dat de componisten, Piere Schaeffer en Pierre Henry, niet aanwezig waren. Een meesterwerk als dit roept een spanning op die om ontlading vraagt.

De ruim veertig bandcomposities, die in het Modèles sonores-festival gespeeld zijn, al dan niet gecombineerd met film of levende musici, zijn niet louter meesterwerken. Dat was ook niet de bedoeling. In elk van de vijf programma's, waarin telkens een land of een groep landen onder de loupe genomen werd, bleek het verleden zowel een schatkamer als een rommelzolder. Het contrast was fascinerend. Niet alleen werd duidelijk dat de elektronische muziek na de jaren vijftig razendsnel is vooruitgegaan, maar ook dat zelfs met de uiterst primitieve technieken uit de eerste jaren al indringende resultaten geboekt zijn.

Knulligheid

Tussen monumentale mijlpalen als de Symphonie van Schaeffer/Henry of Stockhausens Gesang der Jünglinge uit 1956 lag een kostelijke stapel prullaria en juweeltjes opgetast. Daartussen zat een volkomen mislukking als La Rivière Endormie, waarin Darius Milhaud met aandoenlijke knulligheid zang en ensemble op de band dooreen heeft geklutst. Evenzeer mislukt, maar historisch veel belangwekkender zijn de Etude aux mille collants uit 1952, het eerste elektronische kladblaadje van Stockhausen, of Karel Goeyvaerts' Compositie no. 5 met zuivere tonen (1953). Maar in datzelfde jaar realiseerde Earle Brown met zijn Octet I een afgeronde collage van razende elektronische klanken.

Componisten als György Ligeti en Mauricio Kagel hebben zich niet blijvend met bandcompositie beziggehouden, maar het weinige dat ze op dit gebied hebben gedaan doet niet onder voor de rest van hun oeuvre.

Nederland en België, waar de elektronische muziek zo'n vijf jaar later tot ontwikkeling kwam, hadden hun eigen voortrekkers. Het werk van Henk Badings is door zijn quasi-instrumentale benadering wat gedateerd. Maar de dramatiek die Jan Boerman en Henri Pousseur hun klankbouwsels wisten te geven heeft niets aan kracht ingeboet.

En dan waren er de ontdekkingen. Twee nagenoeg onbekende Franse componisten, Jean Baronnet en François Dufrène, met hun U47 uit 1960, opgetrokken uit vocale, maar soms extreem van hun oorsprong vervreemde, klanken. Of de Amerikaan James Tenney, die in zijn Collage nr.1, gebaseerd op Elvis Presleys Blue suede shoes, vijfentwintig jaar vooruitliep op de scratchers van de hiphop-muziek. Maar meer dan dat is het de geraffineerde vitaliteit die Tenneys stuk nog steeds actueel maakt.

Modèles sonores is niet zo'n opzienbarend en volle zalen trekkend festival geworden als het vorig jaar gehouden Darmstadt-retrospectief. Toch was het een uniek evenement, en dat zou het ook met een minder veelzijdige programmering geweest zijn, alleen al door het botte gegeven dat de kans om zelfs de grote "klassieke" composities eens te horen zo absurd klein is. Zelfs kenners zijn daarvoor grotendeels aangewezen op de dikwijls onvolledige en zwaar mishandelde platencollecties van bijvoorbeeld conservatoria.

Elektronische muziek hangt er nog steeds een beetje bij, je hoort het nauwelijks op de radio, er zijn amper platen beschikbaar, en maar heel zelden komen programma-samenstellers op de gedachte dat een elektronisch werk een logische component zou kunnen zijn van een instrumentaal programma.

Vaker van dit soort festivals? Het lijkt een oplossing. Maar, zoals een van de componisten opmerkte: "Naar elektronische muziek moet je leren luisteren. Wie voor het eerst whisky proeft zal het ook niet lekker vinden."

Tot de onervaren luisteraars hoor ik niet. Maar deze overdosis, vergelijkbaar met een nacht zwaar doorzakken, is me toch wat naar het hoofd gestegen.


© Frits van der Waa 2006