Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 12 maart 1990, Kunst, recensie

Nieuwe complexiteit als extreem spookbos

Complexity?, festival over complexiteit in de muziek, m.m.v. Nieuw Ensemble, ASKO Ensemble, James Clapperton, Nederlands Saxofoon Kwartet, Quintetto Arnold e.a. De Unie, Rotterdam.

"Voor ik aan een muziekstuk kan gaan werken moet het een kritische massa bereikt hebben; als een atoombom die nodig is om een waterstofbom tot ontploffing te brengen." De vergelijking tekent de hooggespannen aspiraties van de Britse componist Brian Ferneyhough (47).

Het festival Complexity?, dat zich drie dagen lang heeft voltrokken in de Rotterdamse Unie, bood een prikkelende combinatie van "eenvoudige" en "moeilijke" muziek. Hoewel het de bedoeling was om het thema "complexiteit en muziek" zo algemeen mogelijk aan de orde te stellen, spitsten de discussies zich als vanzelf toe op de persoon en het werk van Ferneyhough. Geen wonder, want terwijl de meeste aanwezige componisten schermden met vage begrippen of zich verscholen achter citaten bleek Ferneyhough behalve aardig, openhartig en ondogmatisch ook begaafd te zijn met een genadeloos analytisch intellect – en met een soms goeroe-achtig charisma.

Ferneyhough is de belangrijkste van de componisten die streven naar – om het eenvoudig te zeggen –- "maximale" muziek: labyrintische composities, die het uiterste vergen van muzikanten en die de toehoorder overstelpen met een voortdurend van gedaante verwisselende stortvloed van noten. Dat streven naar een "nieuwe complexiteit" begon zich in de jaren tachtig af te tekenen als een van de opvallendste stromingen binnen de eigentijdse muziek.

Maar van een werkelijke stroming is (nog) geen sprake, veeleer van toevallige overeenkomsten in mentaliteit tussen heel verschillende componisten. Verder is die mentaliteit geenszins een reactie op de "minimale" muziek van de jaren zeventig. Ze stoelt eerder op voortzetting en uitdieping van de seriële technieken van de jaren vijftig, dan wel van de met name door Xenakis ontwikkelde abstracte semi-wiskundige benadering van de muziek. Het is dus zelfs de vraag of het predikaat "nieuw" wel op zijn plaats is.

Dat complexiteit op zichzelf geen nieuw verschijnsel in de muziek is werd tijdens het festival meer dan eens aangetoond. Een componist als de Amerikaan Charles Ives nam met zijn in 1905 gecomponeerde Three page sonata een aardig voorschot, om nog maar te zwijgen van zijn landgenoot Elliot Carter, wiens Eight etudes and a fantasy overigens een fascinerende koppeling tussen hoogst eenvoudige uitgangspunten en zeer complexe resultaten laten horen.

Het is niet de complexiteit die nieuw is, maar de alles achter zich latende extremiteit waarmee vooral Ferneyhough haar gestalte geeft. Zijn muziek is een maalstroom, een spookbos dat zo dicht is dat je de bomen niet meer ziet. "Ik heb het niet over tafels of Picasso-schilderijen", zegt Ferneyhough als weerwoord op het verwijt dat zijn stukken geen "muzikale objecten" bevatten. "Het gaat over experience: things that grow on you or hit you between the eyes."

Maar elk werk van Ferneyhough, kaleidoscopisch en wel, getuigt van karakter en vastberadenheid; de musici die zich, na het overwinnen van de eerste weerstanden, met hart en ziel voor zijn muziek inzetten, zijn van mening dat "alles klopt"; de componist legt zijn extreme eisen ("ik kan niet anders") ook aan zichzelf op – zo weigert hij de ingewikkelde procedures die aan zijn muziek ten grondslag liggen per computer uit te voeren: het gaat hem juist om het geworstel en het daaruit resulterende proces van "zelf-ontdekking".

Nee, Ferneyhough belazert zijn publiek niet. Het is eerder zo dat hij het overschat. Andere, nauwelijks minder complexe composities in dit programma, bieden althans die kleine adempauze, die iets scherpere profilering, dat beetje aan herhaling – al is het maar gevarieerd – dat maakt dat je als luisteraar zelf de finish bereikt in plaats van willoos meegesleurd te worden. In een stuk als Klas Torstenssons saxofoonkwartet Licks and brains 1 wordt dat even pas-op-de-plaats-maken op het psychologisch perfecte ogenblik geïntroduceerd.

De uitvoeringen in het festival, waaronder vele premières bewogen zich – hoe kan het anders – op zeer hoog niveau. Voorop het Nieuw Ensemble, op welks initiatief het evenement tot stand is gekomen, op de voet gevolgd door de 22-jarige Engelse pianist James Clapperton, – iemand om in de gaten te houden –, die Ferneyhoughs Lemma, Icon, Epigram, Xenakis' Evryali en nog vier andere pijnlijk zware stukken met evenveel energie als raffinement te lijf ging. Voorts het ASKO Ensemble, verantwoordelijk voor een Italiaans programma, het Nederlands Saxofoon Kwartet, en het Italiaanse Quintetto Arnold, dat onder andere een lucide vertolking van Stockhausens Zeitmaße ten beste gaf.

Al met al is het de vraag of de extreme complexiteit op zichzelf de grondslag kan vormen voor nieuwe muzikale ontwikkelingen. Het lijkt eerder een fin de siècle-verschijnsel, vergelijkbaar met de maniëristische chromatiek waarin het madrigalen:tijdperk uitbloeide, of met de rococo-obsessie voor versieringstechnieken.

En de moraal van drie prachtig, maar uiterst compact geprogramnieerde dagen Complexity? Overdaad schaadt. Wat beklijft is de zinnige opmerking van een van de toehoorders: "Complex of eenvoudig doet er niet toe, als het maar kwaliteit heeft" – en de onvergetelijke aanblik van Wouter Swets, die voordeed hoe duiven koeren op een ritme van negentien-zestiende.


© Frits van der Waa 2006