Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 21 januari 1991, Kunst, recensie

Kaleidoscopisch rariteitenkabinet van een altijd fascinerende Kagel

Kagel-concerten in het Koninklijk Conservatorium, Den Haag, door studentenensembles, Gerard Bouwhuis, Maria Bon, Vera Beths, Govert Jurriaanse en Michael Barker. Herhaling: Utrecht, 26 januari (Transición) en 23 januari (overige).

Rechts liggen vier ballonnetjes en een paar papieren mondstukjes op een sokkeltje. Links, op een ander sokkeltje, staat een oude grammofoon. Het conservatorium als museum. "Instrumenten als symptoom van alles wat tot nog toe ononderzocht is gebleven", noteerde Mauricio Kagel bij zijn experimentele muziekstuk Acustica.

Dat was scratchen anno 1970. Acustica, waarin trouwens nog veel meer eigenaardige klankmiddelen worden toegepast, zal de komende weken verschillende uitvoeringen beleven. En aangezien de partijen zijn genoteerd op losse systeemkaarten dient het woord "verschillend" daarbij letterlijk opgevat te worden.

Kagel, de paradoxale professor/filosoof/componist/theatermaker is vanaf volgende week de gast van het Haagse Koninklijk Conservatorium. Maar de eerste dieptepeilingen in zijn omvangrijke oeuvre zijn reeds verricht. Twee concerten boden een aardige dwarsdoorsnede van dertig jaar Kagel. Die reikte van Transición II uit 1958/'59, het eerste werk dat hij na zijn vertrek uit zijn geboorteland Argentinië voltooide, tot het Phantasiestück voor fluit en piano uit 1988.

In Transición II wordt een piano zowel bespeeld door een pianist (aan de toetsen) als door een slagwerker (in het inwendige). Bovendien doen er ook drie bandrecorders en twee technici aan mee. Vooraf ingespeelde partijen en tijdens de uitvoering opgenomen secties, al dan niet elektronisch vervormd, voegen zich bij de live geproduceerde geluiden.

Authentiek

Het idioom is dat van de jaren vijftig. De opbouw is gesegmenteerd. Het geluid is weerbarstig. De geconcentreerde uitvoering door studenten van het Conservatorium was ingestudeerd onder leiding van Gilius van Bergeijk, die deze versie, omdat er uitsluitend elektronische technieken van dertig jaar geleden in toegepast werden, als "authentiek" bestempelde.

Terwijl Transición II een spel is waarin klankorde en tijdsorde beweeglijk zijn, heeft de pendant-compositie Transición I, Kagels enige puur elektronische stuk, juist een grote mate van continuïteit – ongebruikelijk in die tijd.

Het recente Phantasiestück, uitgevoerd door Govert Jurriaanse en Marja Bon, is een aaneenschakeling van talrijke secties, in gevarieerde, maar overwegend toegankelijke idiomen, van het pittige vroeg-Stravinskiaanse begin tot het rare piccolo-salonmuziekje dat halverwege verschijnt.

De oppervlakkige toehoorder zal niets vinden dat Transición II met het Phantasiestück verbindt, of het moesten de zes andere uitgevoerde werken zijn. Daaruit zou zo iemand op kunnen maken dat Kagel zich, net als zo veel van zijn generatiegenoten, geleidelijk heeft afgekeerd van het experiment en zich heeft "bekeerd" tot een neo-klassicistisch getinte bezinning op het verleden.

Dat klopt wel zo'n beetje, maar het is evengoed een vergissing. Want wat Kagel doet is in wezen niet anders dan dertig jaar geleden. Zijn keuze van onderwerpen en materialen is dan wel veranderd, maar zijn behandeling ervan is niet fundamenteel verschillend. De manier waarop hij dertig jaar terug zijn ingrediënten door elkaar husselde en in het verloop van het stuk opnieuw tegen het licht hield is in feite niet veranderd.

Snijtafel

Net als Stravinsky bedient Kagel zich in zijn muziek van modellen. Het is een van de redenen dat zijn oeuvre zich voordoet als een kaleidoscopisch rariteitenkabinet. Bovendien werkt Kagel dikwijls, en daarin gaat hij verder dan Stravinsky, niet met concrete voorbeelden. Wat hij doet gaat menigmaal uit boven stijl of stijl-derivaat. In zijn stukken legt hij de sociologie van het musiceren, de architectuur van de muziek, ja zelfs de psychologie van het componeren op de snijtafel.

Zijn stukken zijn, of ze nu voor piano of voor ballonnetjes gedacht zijn, tot in elk detail doordacht en met haast pedante precisie opgeschreven. Tegelijkertijd blijft hij een kunstenaar, een homo ludens, een uitvinder, die probeert zijn fantasieën in een streng raamwerk onder te brengen, maar ze daar nooit aan op zal offeren.

De neiging een idee niet alleen tot de bodem toe uit te werken, maar daaronder ook nog dubbele bodems te leggen en vervolgens te kijken wat daar weer onder schuil gaat, maakt dat Kagels stukken wel eens aandoen als doolhoven zonder uitweg. Dat geldt enigszins voor het Phantasiestück, en ook voor Klangwölfe (1979), waarin een afgeknepen viool (Vera Beths) en een ingepakte vleugel (Marja Bon) rondtasten, elkaar aanraken en dan weer kwijtraken.

An Tasten, een piano-"etude" uit 1977 is minder spookachtig. De dubbele bodem krijgt hier de gedaante van een vals plafond: het is een soort schaduwmuziek, een begeleiding van een verzwegen melodie-lijn. De harmonische ontwikkeling speelt zich af in een voortdurend verglijdende, weldadige chromatiek. Binnen de akkoorden wordt een pendelbeweging consequent volgehouden. Vanuit dat beperkte uitgangsmateriaal speelt Kagel met de mogelijkheden van harmonisch ritme, van registratie en kleuring. Pianist Gerard Bouwhuis bleek een scherp oor te hebben die subtiele timbre-wisselingen en de licht-ironische quasi-romantiek.

Prima Vista, een voorgestructureerde collectieve improvisatie, bestuurd door geprojecteerde muziekgrafieken, is een typisch jaren zestig-experiment: het idee is leuker dan wat er uitkomt. Daartegenover stond een sterke versie van Atem uit 1970, verzorgd door blokfluitist Michael Barker en technische trawanten. Atem gaat over het mechaniek van het musiceren: de speler beproeft (vruchteloos) de mechanica van lip, long en tong, begeleid door een band met omslachtig gemorrel aan het instrument.

Schermutselingen

In plaats van een geluidsband heeft Barker echter een videoband gemaakt, waardoor de twee lagen van het stuk meer met elkaar in balans komen. Terwijl Barker, gezeten onder een schemerlampje, matte schermutselingen uitvoerde en ten slotte de laatste adem uitblies, was op de video te zien hoe zijn bejaarde alter ego, een soort Walter de la Rochebrune, blokfluiten bewerkte met whisky en schuurpapier. Een onuitwisselbaar staaltje van Kageliaans muziektheater: er gebeurt haast niets, er klinkt nauwelijks meer dan gerommel en geruis, en toch is het fascinerend.

Kagel beu? luidt de vraag op een pamfletje, waarmee een conservatoriumkwartet zijn optreden aanbiedt als het "klassiek alternatief'. Nu al beu? Niks hoor, het project is amper begonnen. Voor een echte Kagel-klassieker als Atem is er trouwens geen alternatief.


© Frits van der Waa 2006