Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 21 oktober 1991, Kunst, recensie

Scheve Mahler van Schönberg Ensemble

VARA-Matinee: Schnebel, Rihm en Mahler door het Schönberg Ensemble, Anne Gjevang en Louis Gentile o.l.v. Reinbert de Leeuw. Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: Nijmegen (22/10), Den Haag (23/10). Radio 4: vanavond, 20.02 uur.

Wat is de zin van het bewerken van een muziekstuk? Toen radio's en cd's nog niet op elke straathoek te krijgen waren lag dat simpel. Je wilde een stuk horen, en als het geschikte instrumentarium, een orkest bijvoorbeeld, niet voorhanden was, moest je je toevlucht nemen tot een piano-uittreksel of een ander arrangement.

Zo ging het bij de Weense Verein für musikalische Privataufführungen, de besloten muziekkring waar componist Arnold Schönberg en zijn geestverwanten tussen 1918 en 1921 de nieuwe muziek van hun tijd tot uitvoering brachten. Ze roeiden met de riemen die ze hadden: een handjevol strijkers en blazers, een piano en een harmonium.

Vanzelfsprekend gaan er bij zulke hewerkingen aspecten van het origineel verloren, maar dikwijls is er ook winst. Muzikale structuren kunnen door de reductie helderder worden. De expressie wordt vaak solistisch en daardoor persoonlijker. En – al stelden Schönberg en de zijnen zich in hun bewerkingen volkomen in dienst van de oorspronkelijke auteur – dikwijls onthult de bewerking ook hoe de bewerker tegen het stuk aankijkt.

Om die redenen heeft de praktijk van het bewerken ook voor componisten van nu nog zin. En evenzeer is het de moeite waard om de bewerkingen van Schönberg (en anderen) tot klinken te brengen. Het Schönberg Ensemble heeft dat al meermalen laten horen.

Bij de uitvoering die het gezelschap zaterdag van Mahlers Das Lied van der Erde gaf bleek het verlies echter aanmerkelijk groter dan de winst. De bewerking, begonnen door Schönberg omstreeks 1920, en dit jaar voltooid door Reinbert de Leeuw, riep de vraag op of Mahlers muziek, die zo volkomen gedacht is vanuit de kleur en de massa van het symfonie-orkest, wel bewerkt kàn worden.

Het schortte vooral aan de klankbalans. Mahler bereikt unieke effecten door mixturen van soloblazers tegen een vol strijkers-fond te zetten. In de bewerking zijn de soloblazers uiteraard gehandhaafd, maar de vijf strijkers hebben niet meer te bieden dan een flinterdunne onderlaag. Daar komt nog bij dat de violisten, toch al niet de sterkste troef van het Schönberg Ensemble, menig penibel moment doormaakten. Weliswaar kwamen veel passages goed tot hun recht, vooral die waar Mahler zijn orkest uitdunt tot een soort van veelkoppig kamermuziek-ensemble, of waar Marja Bon levensechte harpgeluiden uit de vleugel toverde. Maar toch overheerste de gewaarwording dat Schönberg en De Leeuw Mahler een scheefstaande bril hebben opgezet.

Ook de beide zangers hadden het te kwaad met de krachtverdeling. Bij "normale" uitvoeringen van Das Lied hebben de vocalisten dikwijls moeite om zich boven het orkest uit hoorbaar te maken. Hier waren de rollen omgekeerd. Misschien niet zo'n goed idee van de VARA om een alt als de Noorse Anne Gjevang, een zangeres met een schitterende stem, maar met een vermogen van ruwweg 2000 Watt, in te schakelen.

Gjevang drukte aanvankelijk het ensemble volledig naar de achtergrond, en bereikte pas in het slotdeel een verstilde fusie met het ensemble. De impressie dat de Amerikaan Louis Gentile zich in zijn eerste bijdragen met opzet terughoudend opstelde week gaandeweg voor het gevoel dat er wederom een goede tenor bezig is opgebrand te raken.

Over de noodzaak van deze bewerking viel in 1920 niet te twisten. Nu wel. Een "probleem" te meer immers is de imposante uitvoeringstraditie waarmee Das Lied van der Erde inmiddels bekleed is. Je moet als dirigent van goeden huize komen als je de Haitinks en de Bernsteins voorbij wilt. Dat lukt Reinbert de Leeuw niet, met alle respect voor de betoonde moed overigens.

De bewerkingsgedachte speelde ook een rol in de twee andere werken in dit programma. Erscheinung, een heftig en merkwaardig stuk van Wolfgang Rihm uit 1978, heet met Schubert te maken te hebben, maar het is wel heel in de verte. Na een langdurige unisono-opening ontvouwen negen strijkers een verbeten en steeds afwisselender discours, om aan het slot abrupt het veld te ruimen voor een trage, naar het niets zwemende solo voor de tot dan toe stil gebleven piano.

De Wagner-Idyll die Dieter Schnebel in 1980 distilleerde uit de Karfreitagszauber uit Parsifal is daarentegen een echte bewerking, maar wel een die de optiek van de bewerker weerspiegelt. Wagners muziek, getransponeerd naar een verfijnd en diffuus geïnstrumenteerd kamermuziek-ensemble, rust hier op een mistig harmoniumfundament en wordt omspoeld door vreemde buisklok- en bekkenflarden. Schnebel heeft gepoogd deze muziek haar na een eeuw geducht afgesleten "betoverende" uitwerking terug te geven, en dat is hem heel goed gelukt.


© Frits van der Waa 2006