Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 3 februari 1992, Kunst, recensie

Het Huwelijk als een eindeloos en grillig recitatief

Glinka, Borodin, Tsjaikovski, Moessorgski en Rimski-Korsakov, door het Residentie Orkest en solisten o.l.v. Arnold Katz. Dr Anton Philipszaal, Den Haag. Radio 4: 25 maart, 20.15.

"Mijn muziek moet een artistieke weergave zijn van de menselijke spraak in zijn subtielste nuances", schreef Modest Moessorgski in 1868, het jaar waarin hij werkte aan zijn opera Het Huwelijk, gebaseerd op een komedie van Gogol.

Het Huwelijk is, zoals veel van Moessorgski's ondernemingen, nooit voltooid. Halverwege begon hij aan zijn opera Boris Godoenov (die wel af kwam). Na Moessorgski's dood heeft een hele rij componisten zich bemoeid met de eerste akte van Het Huwelijk, die bewaard is gebleven als piano-uittreksel: onder anderen Rimski-Korsakov, Ravel, Tsjerepnin, en ook de Nederlander Daniël Ruyneman.

Het Residentie Orkest had zich voorgenomen Het Huwelijk in Ruynemans orkestratie uit te voeren, maar helaas, er was alleen maar een manuscript, en kennelijk geen gelegenheid om daar speelbaar orkestmateriaal uit te maken. Terug naar de Tsjerepnin-versie dan maar.

Het orkest had nog een paar hobbels te nemen bij het realiseren van dit programma, dat de muzikale controverses in het 19-de eeuwse Rusland moest belichten. Behalve dirigent Vladimir Fedosejev lieten ook de vier solisten het afweten. Zo werd het orkest zaterdag aangevoerd door Arnold Katz, wiens thuisbasis, Novosibirsk, bij mijn weten nog steeds in Rusland ligt, maar wel helemaal aan de kant van Mongolië. En gelukkig waren de Russische stemkanonnen die op 18 januari in de VARA-Matinee hadden meegezongen in Tsjaikovski's Tsjarodejka nog in de buurt.

Wel leidde dit tot programma-wijzigingen, waarbij enkele van de vijf componisten die zich het Machtige Hoopje noemden en – anders dan Tsjaikovski – een puur Russische, van westerse invloeden gevrijwaarde muziek nastreefden, bij voorbaat werden uitgeschakeld. Exit de leidsman, Mili Balakirev. Exit Cesar Cui, de bijfiguur. Exit ook de westers-geöriënteerde Anton Rubinstein. Jammer, want die muziek hoor je zelden of nooit.

Maar er bleef genoeg over in dit ruim drie uur durende concert, en de strijd tussen de twee kampioenen, de gecultiveerde Tsjaikovski en de nagenoeg uit de Russische klei getrokken Moessorgski, bleef vanzelfsprekend onbeslist. De unieke kwaliteiten van elk van beiden zijn nu eenmaal onverenigbaar.

Het hoogtepunt van het concert was niettemin Het Huwelijk, dankzij het aandeel van Larissa Zyrianova, Igor Jan, Valery Alexejev en Michail Kit. Hun welsprekende voordracht verzachtte het ontbreken van een tekstblaadje, een groot gemis, want Moessorgksi's muziek is inderdaad volledig gemodelleerd naar de gesproken taal. Het Huwelijk klinkt als een eindeloos recitatief, waarin weinig muzikale structuur te bekennen is, maar tegelijkertijd zo grillig en fantasierijk is dat het nergens monotoon wordt. Zyrianova, die in het voorprogramma aan de hand van Tsjaikovski en Glinka had gedemonstreerd dat ze niet echt een liedzangeres is, zong nu messcherp. Alexejev daarentegen weet evengoed raad met de karikaturale figuur van de ambtenaar Podkoljosin als met de gepassioneerde liedkunst van Borodin.

Arnold Katz bleek een dirigent van wisselvallige allure. Vorige week bracht hij met het Residentie Orkest al een Vijftiende Symfonie van Sjostakovitsj die wel deugde, maar waarin tegelijkertijd de weerhaakjes opvallend ontbraken.

Ronduit somber stemde de flodderige manier waarop hij de Drie dansen uit Glinka's opera Een leven voor de tsaar neerzette. Des te verrassender waren aanvankelijk de zorgvuldigheid en de flexibiliteit waarmee in hij Moessorgski's halve opera de zangers op de voet volgde – en waarin jammer genoeg tegen het eind een zekere logheid en een maaiende slag binnenslopen.

Die ruilde Katz in Tsjaikovski's fantasie-ouverture Hamlet om voor een gestiek vol krullen en pluimages. Dit stuk, met zijn dreigende, abrupt afbrekende climax-werkingen had hij kennelijk goed in de vingers, evenals de daaropvolgende Suite uit Het sprookje van tsaar Saltan van Rimski-Korsakov.

Rimski was de enige componist van het Machtige Hoopje die een grondige studie van compositietechnieken had gemaakt. De anderen, Balakirev voorop, hadden een uitgesproken afkeer van theorie. In Rimski's ogen belemmerde dat hen ernstig. Ondertussen is het heel goed mogelijk dat het gebrek aan scholing bij Moessorgski juist een voorwaarde is geweest voor zijn verbluffende originaliteit.

Dat Rimski de kneepjes van het vak uitstekend beheerste is in de flonkerend geïnstrumenteerde Suite heel goed te horen. Het verhult niet dat deze muziek een beetje een-dimensionaal is. Maar als afsluiting van zo'n instructief thema-concert, een manier van programmeren overigens waarin het Residentie Orkest nog steeds uitblinkt, viel het mooi op zijn plaats.


© Frits van der Waa 2006