Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 5 juni 1992, Kunst & Cultuur

Pianopartij in een Duitse Felsenkeller


Wim de Vries begon, na twintig jaar in de uitgeverij te hebben gezeten, aan een tweede leven. Hij keerde terug naar zijn oude liefde, de muziek. Studeerde muziekwetenschap. Onderzocht de raakpunten tussen jazz en "serieuze" muziek in La création du monde van Darius Milhaud, en raakte verzeild in een speurtocht naar verdwenen platen en gestolen partituren. De Vries bracht in april van dit jaar vier manuscripten terug naar het Parijse appartement dat meer dan vijftig jaar geleden leeggeroofd werd door de Duitse bezetters en nog steeds bewoond wordt door Milhauds nu 89-jarige weduwe. Een mooi cadeau voor het eeuwfeest van de in 1974 overleden componist, dat deze week ook in het Holland Festival gevierd wordt. Een detective aan het woord.
Milhaud is voor de jazzliefhebbers een kreet, net zo goed als Gershwins Rhapsody in Blue. Daarvan werd gezegd: 'Daar zit jazz in', punt uit. Vanuit de jazzhoek heeft eigenlijk niemand dat ooit kritisch bekeken. Omgekeerd hebben ook de serieuze musici en componisten de jazz nooit op zijn echte merites beoordeeld. Ze namen wel gimmickjes over, syncopen en dergelijke.

Milhaud was de eerste die de jazz serieus ging bestuderen, dat was in het begin van de jaren twIntig. Hij interesseerde zich ontzettend voor andere, aanpalende muzieken. 'Il n'y a que la MUSIQUE', zei hij. 'Er is alleen maar MUZIEK.'

Hij had in 1923 een stel jazzplaten meegenomen uit Amerika, die hij heel veel draaide en aan vrienden liet horen. Merkwaardig genoeg is daarvan in de literatuur alleen blijven hangen dat Milhaud zich bij het schrijven van La création du monde heeft laten inspireren door één bepaald nummer, Aunt Hagar's children blues, dat was toen al een classic van W.C. Handy, de man van de St. Louis blues. Maar Milhaud zelf zegt dat niet.

Ik heb dat willen checken. Ik wilde weten hoe dat nummer klonk, en of dat in de partituur terug te vinden was. Dus heb ik, dat was eind 1990, aan Madame Milhaud geschreven en gevraagd of ze die platen nog had.

Toen zei ze – en daarmee begint dus de speurtocht naar de verdwenen manuscripten – : 'Vlak voor de oorlog zijn we gevlucht naar Amerika, en in de bezettingstijd is ons hele appartement leeggeroofd door de Duitsers. Alle manuscripten, boeken, platen, foto's, die zijn allemaal verdwenen en er is nooit iets van teruggevonden.'

Met geluk ben ik achter het label van die platen gekomen. Dat bleek een uiterst zeldzaam label te zijn, Black Swan. Het was een zwarte platenmaatschappij, stel je dat eens voor in het begin van de jaren twintig. Die heeft het dan ook niet lang uitgehouden.

In totaal kon ik van drie grammofoonplaten achterhalen dat Milhaud ze zeker in zijn bezit had. Behalve Aunt Hagar's children blues waren dat The wicked fives' blues en I wish I could shimmy like my sister Kate. En natuurlijk had elk plaat ook nog een keerzijde.

Van twee platen heb ik via verzamelaars opnamen gekregen, dat is ook een hele speurtocht geweest. Die jazzverzamelaars vlogen tegen het plafond als ik ze vertelde dat drie heel kostbare en bijzondere Black Swan-platen misschien wel ergens in Beieren bij een oude nazi op een zolder lagen te verstoffen.

De conclusie van mijn analyse was dat Milhaud behoorlijk zwaar op al die platen heeft geleund. Maar dat is geen schande. Een stuk als Le boeuf sur le toît stikt ook van de Zuidamerikaanse melodieën. Daar zat hij niet mee. Il n'ya que la MUSIQUE. Hij heeft het op zijn manier verwerkt.

Madame Milhaud heeft me heel erg geholpen. Ze woont nog steeds op hetzelfde adres als in 1923, en ondanks haar leeftijd, 89, is het nog een pientere tante, een ontzettend leuk mens.

Ze heeft een fantastisch leven met Milhaud gehad, al stond ze altijd in zijn schaduw. Maar nu is zij degene die in de publieke belangstelling staat, want in Frankrijk is het Centenaire Milhaud aan de gang. Ze gaat overal naar toe, niet alleen binnen Frankrijk, maar ook naar Canada, of naar Los Angeles.

Ze vertelde me later dat ze nooit moeite hebben gedaan om die gestolen spullen terug te krijgen. Ze kwamen in 1947 pas terug uit Amerika. Milhauds vader en moeder waren overleden, zeventien neven en nichten waren weggehaald en zijn omgekomen. Ze hebben na de oorlog de draad opgepakt waar ze gebleven waren. Hij was zo gewild als componist, hij heeft gigantisch veel geschreven, bij elkaar meer dan 440 opusnummers, en gewoonlijk werd al zijn muziek onmiddellijk uitgegeven. Er waren geen grote hoeveelheden ongepubliceerde manuscripten verloren gegaan, het was geen ramp voor de musicologie. Maar voor biografen van Milhaud ligt dat anders.

Op een gegeven moment ben ik boeken gaan lezen over verdwenen kunst, ik ben bij Oorlogsdocumentatie langsgeweest, en toen terechtgekomen bij het centre de Documentation Juive Contemporaine in Parijs.

Nu ging het de Duitsers niet alleen om de uitroeiing van het joodse ras, ook al hun kunstuitingen – muziek, literatuur, schilderijen – moesten ausgerottet worden. Al heel vroeg in de oorlog was er in Parijs een soort bijzonder commando, de Sonderstab Musik. Ze wisten de namen van alle joodse componisten en musici, dus dat ging heel vlot, al die spullen werden afgevoerd naar Duitsland. Maar vernietigd werden ze niet, ook de gewone bezittingen niet. Integendeel, het werd allemaal gemerkt, allemaal gestempeld, allemaal etiketten, allemaal kisten met nummers, een perfecte organisatie.

Het dubbelzinnige is dat ze eigenlijk donders goed wisten dat het toch minstens zulke goede kunstuitingen waren als die van Ariërs. Ze maakten van die afschrikwekkende tentoonstellingen over Entartete Kunst en Entartete Musik, maar kostbaarheden en schilderijen werden gewoon toegevoegd aan hun eigen verzamelingen.

Toen, aan het eind van de oorlog, werden de Duitse steden waar alles opgeslagen was, platgebombardeerd. Maar de opdracht om al die kunst te bewaren bleef van kracht, dus de jongens van die bijzondere commando's werden zenuwachtig. Toen is er een enorme exodus op gang gekomen naar het platteland van heel Duitsland. Er werden opslagplaatsen gezocht die niet direct vijandelijke doelen waren, zoals kloosters, kastelen, universiteiten en zoutmijnen. En toen de Amerikanen van de ene kant en de Russen van de andere kant kwamen troffen ze overal die spullen aan, opgedeeld in porties en brokken. Het meeste is toen weer teruggegaan naar de rechtmatige eigenaren. Er is ook wel veel verdwenen: alles wat de Russen vonden ging natuurlijk meteen naar het Oostblok toe, en daar ligt het gelukkig vaak nog ongeschonden. En er is ook wel wat vernietigd, maar dat is meer bij toeval geweest.

Ik heb toen geschreven met allerlei mensen, maar iedereen zei: 'Nee, Milhaud, nooit iets van gehoord, we geven je weinig hoop.'

Toen heb ik geluk gehad, afgelopen januari heb ik een man gevonden die betrokken was bij de replica van die Entartete Musik-tentoonstelling, en die zei: 'Er staat me iets bij. Toen die tentoonstelling in de buurt van Neurenberg was is er iemand bij het organisatiebureau geweest, en die had iets van Milhaud.'

Dat is de gouden tip geweest. Ik heb het museum in Neurenberg aangeschreven, en gevraagd of dat klopte. Daar heb ik geen antwoord op gekregen – later begreep ik waarom – en toen heb ik een van de directeuren van het museum opgebeld. Die man werd bijzonder zenuwachtig en begon een heel verhaal: 'Ja inderdaad, er werd ons een manuscript aangeboden en ik heb toen meteen tegen die mevrouw gezegd dat ze dat aan een museum moest afstaan. maar dat heeft ze niet gedaan.' Hij heeft dus niet tegen haar gezegd: 'Mevrouw, ik ben ook niet gek, waar heeft u dat spul vandaan, het is gestolen en we moeten zorgen dat het terugkomt bij de rechtmatige eigenaar.' Toch is het echt iemand die weet waarom het gaat. Dus vanaf dat moment, een jaar of drie geleden, was hij medeplichtig. Hij wist er van, maar ondernam geen actie.

Toen is het heel snel gegaan. Ik heb een brief geschreven en gezegd dat het in het jaar van Milhaud wel leuk zou zijn als er na vijftig jaar nog iets terug zou komen bij de rechtmatige eigenaar, mevrouw Milhaud. Ja, zei hij, dat zou hij ook wel leuk vinden, maar dat spul was nog bij particulieren in de buurt van Neurenberg.

Dan moet je steeds je tactiek kiezen. Ik heb me niet bedreigend willen gedragen, en me dus eerder voorgedaan als een wat naïeve musicoloog. Dat sudderde wat voort, en toen heb ik mevrouw Milhaud gevraagd om een geschreven verklaring dat ik, als haar vertegenwoordiger, dat spul in ontvangst mocht nemen. Maar dat vond ze heel moeilijk. Het was de eerste keer dat er concreet weer iets uit de oorlogstijd naar boven gebracht werd.

Toen heb ik de man ingeschakeld die me die tip had gegeven. Die zat iets hoger in de boom dan de museumdirecteur. Zo kreeg ik ten slotte een telefoontje dat ik die manuscripten mocht komen halen. Manuscripten – terwijl het dus eerst om één manuscript ging.

Maar drie uur voor ik op de trein zou stappen belde hij op en zei: 'Er zijn toch problemen. Mijn juridische staf zegt dat er toch een machtiging van mevrouw Milhaud moet zijn.' Inwendig werd ik ontzettend boos, maar ik had het benul te vragen wat het tweede manuscript was. Dat bleek niet van Milhaud te zijn, maar van een toen voor mij onbekende componist, Henri Cliquet-Pleyel. Pianostukjes die waren opgedragen aan mevrouw Milhaud, uit 1916. Met dat verhaal heb ik mevrouw Milhaud weer opgebeld. Toen was ze óm, riep dingen als: Oh, Hercule Poirot! en: natuurlijk help ik u, zeg maar wat ik moet doen. Via mijn broer, die gelukkig in Parijs woont, heeft ze toen een fax naar Neurenberg gestuurd.

En toen ik daar kwam lagen er niet twee, maar vier manuscripten. Die pianostukken van Cliquet, een orgelsonate uit 1931 – dat heet in het manuscript Sonatine, in een klein schriftje met potlood, prachtig om te zien. Milhaud had die schriftjes altijd bij zich, en daar schreef hij dan in, meestal foutloos, zonder doorhalingen. Die Sonatine is ook uitgegeven, een leuk stuk. Dan was er nog een lied, opgedragen aan Jane Bathori, een bekende zangeres uit de jaren twintig. Daarvan is nog niet duidelijk of de muziek van Milhaud is, want het is niet zijn handschrift, maar het staat vol met aantekeningen in zijn hand.

Maar het meest spectaculaire was een Poème voor piano en orkest van Milhaud, gecomponeerd tussen 1909 en 1913. Het is helaas alleen de pianopartij. Dat stuk is nooit gepubliceerd, en mevrouw Milhaud had het dan ook in haar boekje staan als perdu. Musicologisch is dat Poème heel interessant, want het is gecomponeerd, zeg maar, aan de vooravond van Milhauds polytonale of bitonale schrijfwijze.

Maar er lag daar nog meer. Manuscripten van Rathke, een van de 'entartete' componisten, en brieven van Manuel de Falla aan Wanda Landowska. Die man heeft natuurlijk vreselijk boter op zijn hoofd, hoe komt die in vredesnaam aan brieven van De Falla? Maar op zo'n moment denk je alleen: Als ik die dingen maar in handen krijg, dan ga ik verder niet zeuren.

Ik heb hem natuurlijk wel ter plekke gevraagd: 'Wie zijn die mensen, waar komt het vandaan?' Nou, zijn verhaal was dat een Duitser uit de omgeving van Neurenberg aan het eind van de oorlog op de vlucht was, en met een groot aantal anderen belandde in een Felsenkeller, een kelder in de rotsen. Daar hebben ze, omdat het koud was, allerlei dingen in de fik gestoken. Die man heeft toen een greep gedaan, en is daar uiteindelijk mee thuis gekomen.

Het vreemde is dat de manuscripten er geen spoor van vertonen, geen kreukels, geen brand- of rookschade, ze zien er perfect uit. Later heeft de zoon van die man het geërfd en diens vrouw is ten slotte een keer langsgekomen bij het museum. Wie die mensen waren wilde de museumdirecteur niet zeggen, wat ik me nog kan voorstellen, en hij deed ook heel ontwijkend over waar die Felsenkeller geweest was. Ik vroeg of hij die mensen niet kon bellen. Hij is weggegaan, heeft 'gebeld', maar ze waren 'niet thuis'. Dus ik ben weggegaan met de manuscripten, zeer opgelucht, en heb mevrouw Milhaud een telegram gestuurd: Manuscrits en mains, félicitations, Wim Hercule Poirot de Vries.

Ik had haar toevallig al uitgenodigd om op 13 april mee te gaan naar een Milhaud-concert in het Institut Néerlandais. Dus op die dag ben ik bij haar langs geweest en heb die manuscripten overhandigd. Ik had de dag van mijn leven.

Maar een paar dagen na die feestelijkheden kreeg ik een kranteknipsel in handen uit de Frankfurter Rundschau: Manuscripten van Milhaud teruggevonden. Museumdirecteur doet gouden vondst, hij heeft er voor gezorgd dat de manuscripten inmiddels bij de rechtmatige eigenaar, mevrouw Milhaud, zijn terugbezorgd. Niets over mij. Ik was echt razend, niet dat mijn naam in de krant moet, maar dit klopte gewoon niet.

Ik heb hem dus een verstoorde brief gestuurd, en kreeg toen een heel zielige brief terug, dat zijn persdienst het had gedaan, en dat ik nou opeens boos was, terwijl ik eigenlijk dankbaar moest zijn. En ik had zijn naam nog wel expres uit de krant gehouden, omdat ik dacht: 'Ik kan hem wel aan de kaak stellen, maar laat ik het maar niet doen.' Ik moest immers de weg vrij houden om verder te kunnen. Want vier manuscripten is natuurlijk niks, het zijn zes kisten geweest. Als die inderdaad in de buurt van Neurenberg zijn ausgelagert zijn ze niet in Moskou beland, want die streek is ingenomen door de Amerikanen. Alleen is zo'n speurtocht een uiterst tijdrovende en kostbare toestand, ik doe het in feite voor eigen rekening.

Waarom ik het doe weet ik eigenlijk niet. Mevrouw Milhaud is niet zielig, het heeft geen grote wetenschappelijke waarde, voor het uitvoeren van Milhauds werk is het niet echt van betekenis. Ik neem aan dat het gewoon een tic is, om iets tot op de bodem uit te willen zoeken.

Daarnaast ben ik bezig de organisatie van die Sonderstab Musik uit het archief van het Centre Juive terug te halen. Daar wil ik een boek over schrijven. Er was een heel direct verband tussen de wetenschappelijke wereld en de uitvoering van de ideologie van de nazi's. Daar loop ik steeds tegen op: dat een musicoloog blijkbaar in staat is om mee te werken aan het vernietigen van een deel van zijn eigen levenswijze, namelijk bezig zijn met muziek.

Maandag 8 juni brengt het Schönberg Ensemble o.l.v. Reinbert de Leeuw een Holland Festival-concert met werken van Darius Milhaud (Paradiso, Amsterdam, 20.30 uur).


© Frits van der Waa 2006