Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 07-11-1994, Pagina 9, Kunst, recensie

Een rood aangelopen hoofd en een optrekkende straaljager

Britten, Weill, Breuker, Eisler en Antheil, door het Nederlands Kamer Orkest o.l.v. Philippe Entremont en Willem Breuker, m.m.v. Romain Bischoff, Henk de Jonge en Hans Meijer. Beurs van Berlage, Amsterdam. Herhaling: 10 en 11 november.

Het Nederlands Kamer Orkest en zijn grote broer, het Nederlands Philharmonisch Orkest, beijveren zich de laatste tijd zeer om het eerste lid van hun naam beter uit te laten komen in de programmering. Dit geschiedt voornamelijk aan de hand van min of meer beproefd repertoire, wat niet zo grensverleggend lijkt, maar het misschien toch wel is, want de Nederlandse muziek kan best wat meer repertoirevorming gebruiken. Zo heeft het Nederlands Philharmonisch een drietal Nederlandse soloconcerten (van Pijper, Henkemans en Badings) op de ereplaats gezet in een speciaal serietje. En het Kamerorkest maakt er nog meer werk van, met een vijfdelige serie waarin telkens een andere componist van eigen bodem de hoofdrol speelt, die tevens in een internationale context wordt geplaatst.

De serie opende in oktober met een Escher-programma. In de loop van het seizoen komen de achttiende-eeuwse componist Willem de Fesch en zijn negentiende-eeuwse collega Julius Röntgen aan bod. De twee nog in het ondermaanse verkerende componisten in de reeks, Louis Andriessen en Willem Breuker, hebben zelf mogen kiezen door wat voor werk hun eigen muziek wordt geflankeerd.

Het Breuker-programma begon een beetje mat, maar won in de loop van de avond beduidend aan sfeer en swinggehalte. Dat Breuker het niet gered heeft de kroon op zijn eigen feestje, een nieuw opdrachtwerk voor het NKO, klaar te krijgen, en in plaats daarvan iets samenstelde uit beproefd repertoire, was niet zo'n probleem. De maestro nam zelf luid scheurend het voortouw in zijn Concerto voor hobo, saxofoon en kamerorkest, waarin zijn rooie kop die van de overige betrokkenen bleek deed afsteken.

Aan de Prelude en Fuga van Benjamin Britten en de Whitman Songs van Kurt Weill viel niet zo veel te beleven, maar Ernste Gesange, het laatste woord van Hans Eisler, bleek een intrigerende compositie: acht korte stukken voor bariton en strijkorkest, aarzelend tussen aforisme en aria, en weifelend tussen Bach en Berg, maar alle gestempeld door Eislers ietwat afkapperige, maar toch zonderling diepgravende tekstbehandeling.

Het verlangen deze stukken het door de componist gevraagde maximum aan onnadrukkelijke helderheid te verlenen leidde bij de strijkers van het NKO tot soms al te schoorvoetende klanken, terwijl Romain Bischoff de indruk maakte iets aan zijn stem verzwikt te hebben, wat gezien de halsbrekende prestaties die hij twee weken terug nog in Xenakis' Aïs ten beste gaf, volkomen begrijpelijk was. Zijn broze, expressieve stemgeluid paste wonderwel bij Eislers zwanezang.

Het fuifnummer, de Jazz Symphony van George Antheil uit 1927, was het meest Breukeriaanse onderdeel van het concert: hybride, brutaal en virtuoos lawaaiig. Het Nederlands Kamerorkest en zijn vaste gastdirigent Philippe Entremont leverden in conjunctie met de stoottroepen van het Willem Breuker Kollektief een even geruchtmakende als nauwsluitende vertolking. Een echte symfonie is Antheils allerminst en het kan ook amper een meesterwerk genoemd worden, met zijn povere thematiek en zijn onbeschaamd gespiek bij Stravinsky, maar power heeft het wel. Met enkele compositietechnieken was Antheil, ondanks de weinig fijnzinnige toepassing, zijn tijd aardig vooruit, getuige de polyritmische passages en overgangen die doen denken aan cross-fading en scratching. En wat er in de piano gebeurt grenst aan het optrekken van een klein model straaljager.


© Frits van der Waa 2006