Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 18-12-1995, Pagina 9, Kunst, recensie

Kappelle fenomenaal in bijna-niets van een tijdkunstenaar

I am her mouth, opera voor een sopraan van Jan van de Putte, door Ingrid Kappelle. De Unie, Rotterdam.

Een opera voor één sopraan, het lijkt onbestaanbaar, als een auto met één wiel. Toch weet Jan van de Putte, de componist van I am her mouth, dit fantastische vervoermiddel anderhalf uur lang overeind te houden, in een theatrale voorstelling die oorspronkelijker en spannender is dan menige grootschalige operavoorstelling.

Laten we het een 'monodrama' noemen, dan weten we ongeveer waar we zijn. Van de Putte's hakkelende, stamelende sopraan (Ingrid Kappelle) die pogingen doet om met behulp van de taal vat op de wereld en op zichzelf te krijgen is familie van de vrouw in Schönbergs Erwartung, gevangen in het woud van haar angsten. Toch is de verwantschap er hooguit een van karakter. Van de Putte (36) is net als Schönberg geïnteresseerd in de dunne draadjes waarmee ons bestaan aan elkaar hangt, en ook hij heeft zijn muzikaal universum tot een onbeschreven blad gereduceerd. Alleen doet hij dat veel radicaler dan Schönberg het deed.

In Van de Puttes lege wereld is letterlijk alles mogelijk: tonen, gebaren, woorden, stiltes. Maar hij kiest daaruit met een extreme kieskeurigheid. De manier waarop hij die tekens in de tijd plaatst, en de toeschouwer met bijna niets meelokt in een enorm bouwwerk, opgetrokken uit datzelfde bijna-niets, is verbluffend.

De (engelstalige) tekst van I am her mouth is een zeer vrije uitwerking van fragmenten uit Dostojevski's Aantekeningen uit het ondergrondse. Kappelle bracht vorige maand al een uittreksel van dit werk ten gehore tijdens het ConSequenze-festival. Ik ben daar niet bij geweest, maar weet zeker dat het fragment met geen mogelijkheid de lading van het complete werk heeft kunnen overdragen. Alleen al de ouverture, waarin Kappelle er vele minuten over doet, om, moeizaam neuriënd en met krampachtige schuifelpasjes, haar lessenaar te bereiken is essentieel voor de tempo-opbouw van het stuk. Wanneer ze uiteindelijk het woord neemt, blijft ze voortdurend vastlopen en zichzelf in de rede vallen, al stelt ze alles in het werk om, zij het zuchtend, zingend of stotterend, het einde van de zin te bereiken.

Echt gezongen wordt er niet veel in deze 'opera'. Eerder worden de grenslijnen tussen zingen en spreken uitgewist. In het centrale deel van het werk doen lichtere ondertonen hun intrede, wanneer de vrouw, wijzend als een klein kind, haar eigen lichaamsdelen begint te benoemen, maar ook hier weer alle kanten uitvliegt, de kluts kwijtraakt en het dan over een andere boeg gooit, ditmaal door te tellen. Maar al tellend associeert ze als een raket door naar het idee 'alles' en raast 'on and on and on and and on and on' in haar vruchteloze poging alles in woorden te vatten. Op dit soort momenten wordt ook de grens tussen de concrete en de abstracte, 'muzikale' betekenis overschreden. In een grandioze finale neemt de sopraan al haar woorden terug, besluit dat het genoeg is, een besluit waarop ze prompt weer terug komt, om toch af te gaan, maar off-stage blijft aarzelen.

Ook mij schieten de woorden te kort om uit te leggen hoe geraffineerd de geluiden van glazen water, belletjes en een bezem zijn meegecomponeerd in deze, ja, hoe moet je het nou noemen? Solo-aria, monodrama, theatertekst? Zoveel is zeker: Van de Putte is een tijdkunstenaar, een componist die zijn muzikanten beschouwt als acteurs, een regisseur die zijn ideeën uitwerkt in muzieknotatie. En Kappelle is in al haar wisselende gedaanten - naïef, woedend, streng, radeloos - in één woord fenomenaal.


© Frits van der Waa 2006