Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 02-09-1996, Pagina 9, Kunst, recensie

Renes boeit visueel niet maar toont veel inzicht

Knussen, Sibelius, Messiaen en Bartók, door het Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Daniel Harding. Concertgebouw, Amsterdam. Mahler, Korngold en Strauss door het Radio Symfonie Orkest o.l.v. Lawrence Renes. Concertgebouw A'dam.

De vroegrijpe dirigent Lawrence Renes had zich tijdens zijn optreden met het Radio Symfonie Orkest omgeven met al even vroegrijpe generatiegenoten: een 29-jarige Gustav Mahler, een 25-jarige Richard Strauss, en een 24-jarige Erich Wolfgang Korngold. Zelf is Renes 26. Sinds hij anderhalf jaar geleden een keer inviel voor Riccardo Chailly geldt hij als Nederlands meest veelbelovende dirigent. Menig televisiekijker zal hem zich herinneren als de stokzwaaier die vorige week bij de finale van de Uitmarkt in de Amsterdam Arena de falende geluidsversterking het hoofd bood.

Wat dat betreft moet het zondagochtend een verademing voor Renes zijn geweest om weer 'gewoon' op het podium van het Concertgebouw te staan. Na een welluidende, maar licht schoorvoetende uitvoering van Mahlers Blumine, het geschrapte deel uit de Eerste Symfonie, volgde een opmerkelijk fraaie interpretatie van Korngolds Abschiedslieder uit 1921. Korngold, die in 1957 overleed en wiens werk pas de laatste jaren weer enigszins in de belangstelling is gekomen, paart hier een sobere, maar harmonisch interessante liedstijl aan een weelderige gonzende orkestklank. Renes wist dit akoestische pluche voortreffelijk te voegen naar de voordracht van de Argentijnse mezzosopraan Bernarda Fink, die haar soms ietwat onbehaaglijk snel vibrato op de hoge tonen compenseerde met een warme eenvoud in de lagere regionen.

Renes' optreden is niet zo boeiend om naar te kijken. Zijn gestiek is wat eenvormig en houterig. Maar hij bereikt er wel voortreffelijke resultaten mee, getuige zijn rijkgeschakeerde lezing van Strauss' Don Juan, waarin hij de ietwat manische mengeling van zwaarmoedigheid en parmantige blaaskakerij met veel inzicht tot zijn recht deed komen.

Als het over vroegrijp gaat moet Renes het evenwel afleggen tegen de jonge Engelsman die de avond tevoren in dezelfde zaal het Rotterdams Philharmonisch Orkest aanvoerde - Daniel Harding, 21 jaar oud. Zijn optreden vormde de afsluiting van de Robeco Zomerconcerten. De serie, die dit jaar zijn achtste jaargang beleefde, is een eclatant succes. De veertig concerten trokken in totaal 74 duizend luisteraars.

Harding en het Rotterdams Philharmonisch brachten een - strikt genomen - geheel twintigste-eeuws programma ten gehore. Het Vioolconcert van Sibelius uit 1903, met als soliste (jong, jonger, jongst) de 15-jarige Sarah Chang, beleefde een welgevoeglijke, gedisciplineerde, maar uiteindelijk weinig opmerkelijke uitvoering, wanneer we althans het wonderkind-aspect buiten beschouwing laten.

Bij het beluisteren van Hardings verrichtingen verdwijnt dat aspect als vanzelf naar de achtergrond. Hij mag er uitzien als een schraal jochie, maar straalt vanaf de allereerste opmaat gezag uit. Hoewel hij alle soorten repertoire dirigeert heeft hij onmiskenbaar veel affiniteit met het modernere werk, zoals hij vorig jaar al bewees tijdens de Rotterdamse Nacht van Berio.

Flourish with Fireworks, een tamelijk recent werk van Oliver Knussen, was een voorproefje van het vuurwerk dat nog zou volgen. Het was overigens bepaald een luid concert - het Rotterdamse orkest is een wat grotere zaal gewend - maar desondanks verloor Harding de dynamische nuances geen moment uit het oog.

Dat hij op zijn 21ste verjaardag Le Tombeau resplendissant van Olivier Messiaen dirigeerde moet welhaast een bewuste keus geweest zijn. Met dit werk richtte de 23-jarige Messiaen (toen al wat ouwelijk) in 1931 een grafmonument voor zijn voorbije jeugd op. Twee grote blokken vol luide, schrijnende akkoorden, waarin het RPhO weer eens glorieerde als het orkest met de beste koperblazers, worden gevolgd door zoetgevooisde, murmurerende strijkersklanken.

Maar Harding bewees zijn vermogens nog overtuigender met Bartóks De Wonderbaarlijke Mandarijn, waarin hij bovendien flair voor het theatrale toonde. Het kolkende tumult, het vaneenscheuren van golvende strijkersvitrages, het schrille gejoel van de houtblazers, de hele stampende machinerie, dat alles wist hij aaneen te smeden tot een organisch, transparant en vooral bijzonder spannend geheel.


© Frits van der Waa 2006