Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 20-02-1998, Pagina 8, Kunst, recensie

Carter klinkt opmerkelijk licht

Carter, Nancarrow, Riegger, Ives en Crawford Seeger door het Asko Ensemble o.l.v. Oliver Knussen. 18 februari, Concertgebouw, Amsterdam.

Verwonderlijk is het niet dat geen van de 'tijdgenoten' waarmee het Asko Ensemble het werk van de Amerikaanse componist Elliott Carter had omringd nog in leven is. Carter, met zijn 89 jaar de Nestor van de nieuwe Amerikaanse muziek, heeft al zijn generatiegenoten overleefd. Daardoor leek het concert in de Grote Zaal sterk op een retrospectief.

Het enige recente werk op het programma was van Carter zelf, die er ondanks het klimmen der jaren nog altijd lustig op los componeert - en nog steeds in staat is zichzelf te vernieuwen. Het Klarinetconcert, gecomponeerd in 1996 voor het Ensemble InterContemporain, is een voor zijn doen opmerkelijk licht, toegankelijk stuk. Carter maakt de zevendelige structuur niet alleen duidelijk hoorbaar, met behulp van oplaaiende tussenspelen voor het hele ensemble, maar ook zichtbaar, door de solist in elke sectie een ander plekje toe te wijzen. Daarbij wordt elk onderdeel gekarakteriseerd door een eigen, gedoseerd mengsel van klankkleuren.

De Britse klarinettist Michael Collins leverde een grandioze vertolking van de veeleisende, virtuoze solopartij. In de veelheid van voortdurend variërende melodische gestaltes schemert in de gedaante van telkens weerkerende gestes toch een soort van thema door. Het aandeel van het ensemble, aangevoerd door Oliver Knussen, was niet minder fascinerend - met name door het gemak waarmee de blazers Collins' snelle buitelingen bijbeenden.

Vergeleken daarbij is het Double Concerto uit 1961 een beduidend stroever stuk. Alleen al de combinatie van piano en klavecimbel levert een bijna onoverbrugbare tegenstelling op. Ofschoon Carter het contrast vernuftig exploiteert, is de klank van het klavecimbel (zeker in een zaal met deze omvang) te spichtig, zodat de toonhoogte ten onder gaat in metalig gerammel.

Carters vorig jaar overleden vriend en tijdgenoot Conlon Nancarrow was vertegenwoordigd met twee Pieces voor kamerorkest, respectievelijk gecomponeerd in 1947 en 1986. Door hun eigenaardige tempolagen zijn het boeiende stukken, maar ze vallen in het niet bij de bovenmenselijke pianolacomposities waarop Nancarrows faam berust.

Ook de Three Songs van Ruth Crawford Seeger horen niet tot het beste werk van deze in 1953 overleden componiste. De teksten van Carl Sandberg zijn eigenlijk leuker dan de muziek, die aan de grauwe kant is, maar niettemin Crawfords onorthodoxe kijk op componeren illustreert. Een sprankelender werkstuk was de Study in sonority voor tien strijkers die Wallingford Riegger in 1927 componeerde: een eigenaardige mix van dissonante harmonieën, pizzicatowolken en kwispelende melodieën.

Samen met Charles Ives' ultra-korte The gong in the hook and ladder uit 1911 vormde dit alles een fraaie staalkaart van de Amerikaanse 'experimentele' muziek. Jammer alleen dat Carters werk niet met dat van jongere tijdgenoten werd geconfronteerd. Misschien wringt hem juist daar de schoen: het zou best kunnen dat Carter de laatste vertegenwoordiger is van het oude modernisme, en dat de jongere Amerikaanse componisten zich en masse hebben bekeerd tot makkelijker in het gehoor liggende idiomen.


© Frits van der Waa 2006