Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 06-04-1998, Pagina 11, KUNST, recensie

Mintz neemt waardig afscheid van LSO

Diepenbrock en Mahler, door het Limburgs Symphonie Orkest o.l.v. Shlomo Mintz. Theater aan het Vrijthof, Maastricht, 4 april.

Als het over een componist als Mahler gaat, wiens werk al door vele dirigenten tot op de bodem is uitgespit, kan het natuurlijk altijd beter. En het Limburgs Symphonie Orkest heeft geen Mahler-traditie van betekenis. Dat kan ook niet met 66 musici. Niettemin leverde het orkest zaterdag, onder aanvoering van Shlomo Mintz, een uitvoering van de Vierde Symfonie die alleszins genietbaar was.

Het was Mintz' afscheidsconcert als vaste gastdirigent en -solist bij het LSO, een functie die de Israëlische violist vier jaar bekleed heeft. Aangezien het orkest gedurende die periode geen chef-dirigent heeft gehad, was Mintz de eerstverantwoordelijke voor het handhaven en bijschaven van de orkestklank. Zo te horen is zijn arbeid niet zonder resultaat gebleven. Het LSO klinkt goed, bij vlagen riant. Al kan het natuurlijk altijd nog beter. Bij de houtblazers is af en toe verschil te horen tussen spelen en musiceren, terwijl de hoorns geneigd zijn de instructie forte al te krachtdadig op te vatten. Het is aan de Japanner Junichi Hirokami, die per augustus benoemd is tot chef, om dat soort rimpels glad te strijken.

Met dat al zette het LSO zijn beste beentje voor in Mahlers Vierde. Hoewel het de kleinschaligste en lichtvoetigste van al zijn negen symfonieën is, kruipen ook hier ondertonen van onheil binnen. Mintz wist die tegenstelling tussen blijheid en tragiek kundig te doseren en in het tweede deel zelfs uit te werken tot een dubbelzinnige, macabere opgewektheid. Dat het typische Mahlercoloriet niet altijd even pregnant was, dat het orkest een of twee maal een ontsporing nabij leek, viel in het niet naast de spanning die Mintz handhaafde in de grote golfslagbewegingen, de abrupte ontladingen en de kwetterende passages. En dankzij het aandeel van sopraan Roberta Alexander kreeg het slotdeel, Das himmlische Leben, een schoonheid die reikte naar het bovenaardse.

De combinatie met de Marsyas-Suite van Alphons Diepenbrock leverde een fraai tweeluik op. Diepenbrock en Mahler waren bevriend en koesterden bewondering voor elkanders werk, dat, hoewel het dezelfde wortels heeft, weinig gemeen heeft. Diepenbrocks muziek is melancholiek en bespiegelend, terwijl die van Mahler tragisch, verhalend en - eerlijk gezegd - veelzijdiger is. Het neemt niet weg dat de Marsyas-muziek die Diepenbrock een jaar voor Mahlers dood componeerde, bijzonder fraai is.

De vloeiende lijnen en de subtiele, gevoileerde klankschakeringen van Diepenbrocks muziek waren bij Mintz in goede handen - die van een strijker immers. Het was een mooie geste van Mintz om bij zijn afscheid een Nederlands werk te dirigeren. Zo leverde het LSO, dat geen indrukwekkende staat van dienst heeft als propagandist van Nederlands werk, op zijn manier een bijdrage aan de discussie van de orkesten met staatssecretaris Nuis. Van belang, naast de kwestie hoeveel Nederlandse muziek een orkest speelt, is ook de wijze waarop en de context waarin die wordt uitgevoerd.


© Frits van der Waa 2006