Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 27-08-2001, Pagina V2, Kunst, Recensie

Festival Oude Muziek lijdt aan verdunning

Festival Oude Muziek, Utrecht, t/m 2 september.

Het is met het Utrechtse Festival Oude Muziek als met de Spoorwegen: er is al een paar jaar een tekort aan zowel visie als materieel, en nu, bij de twintigste aflevering, is het punt bereikt dat je daar als klant ook wat van begint te merken.

Illustratief was het optreden van Al Ayre Español waarmee het festival vrijdagavond werd geopend. Onder aanvoering van klavecinist Eduardo López Banzo bracht het gezelschap een concertante vertolking van Acis y Galatea, een operaatje van Antonio Literes, een Spaanse componist die ongeveer een tijdgenoot van Bach was. Het is ontegenzeggelijk een lief muziekdramaatje met een paar charmante Spaanse trekjes. Even ontegenzeggelijk is het geen muziek van de bovenste plank. Er werd fraai gezongen en Banzo's behandeling van deze materie was uitermate enthousiasmerend, maar met fraaie zang en enthousiasme maak je van valse violen nog geen zuivere violen.

Langzamerhand begint de bodem van het in dit Festival altijd rijkelijk vertegenwoordigde barokrepertoire zichtbaar te worden. De kwalitatief goede ensembles die aanvankelijk de pijlers van het festijn waren zijn al jaren te duur, en richten zich bovendien meer en meer op het standaardrepertoire. En de vele ensembles uit het tweede echelon hebben inmiddels het terrein van de ten onrechte vergeten barokmuziek en -opera's aardig afgegraasd.

Ook het netwerk van thema's waarop de programmering van het Festival Oude Muziek traditiegetrouw is gebaseerd vertoont ditmaal sleetse plekken. Zo komt het thema 'Liefde, Sex en Geweld in de Middeleeuwen', waaraan weliswaar een hele studiedag is gewijd, slechts in twee concerten aan bod. Thema's als 'Verborgen schatten van het Nederlandse lied' en 'Lamentaties' krijgen een solider behandeling. Met het vierde thema 'IJslandse muziek' is het na de vier programma's van het afgelopen weekeinde al gedaan.

De toeloop bij de IJsland-concerten was groot. Het intrigerende van de IJslandse cultuur is dat ze tot halverwege de negentiende eeuw nauwelijks invloeden van buitenaf heeft ondergaan. Daardoor vormen de literatuur en muziek een vrijwel lijnrechte verbinding met een ver verleden.

Het enige probleem is dat er van die muziek niet zo bar veel is opgetekend. De voorstelling Edda, waarin het Ensemble Sequentia en zijn voorman Benjamin Bagby de orale traditie van de sagenvertellende bard pogen te benaderen, biedt dan ook niet zozeer een reconstructie als wel een beredeneerde, zij het zeer sfeervolle gok.

In samenwerking met de New Yorkse regisseur Ping Chong kwam Sequentia tot een ingehouden enscenering, waarin Bagby en de zijnen, begeleid door karig harp-, fluit-, vedel- en lyraspel, de teksten zingzegden in een dialect dat, gereconstrueerd en wel, in elk geval de sfeer van Oud IJslands ademde.

Het ensemble Embla, vier in klederdracht gestoken dames en heren op leeftijd. lichtte in een uurtje tijd de doopceel van duizend jaar IJslandse volksliedkunst. Met hun broze zang en hun ietwat oubollige presentatie maakte het kwartet een behoorlijk kneuterige indruk. Maar dat het authentiek was leed geen twijfel. De vraag blijft of dit - op een bevolking van 300.000 zielen - de beste vertolkers van het IJslandse lied zijn. Als dat zo is, is het met het naleven van de traditie niet zo best gesteld.

Enkele van de door Embla gezongen liederen keerden diezelfde avond weer in het optreden van Sverrir Gudjonsson, de enige countertenor die IJsland rijk is. Het was een smaakvolle bloemlezing, en Gudjonsson is een prima en professioneel musicus, net als begeleider Arngeir Hauksson.

Toch lijkt het niet waarschijnlijk dat die traditionele IJslandse liederen ooit zo sereen en etherisch hebben geklonken. Maar met dat al zijn dit soort concerten stukken prikkelender dan al die oude koetjes en kalfjes uit de barok.


© Frits van der Waa 2006