Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 02-12-2002, Pagina 10, Kunst, Recensie

Harnoncourt geeft 'hemelse lengte' onwelkome aardsheid

Schubert en Schumann, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. 28/11, Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling 4/12.

Een van de grootste bewonderaars van Franz Schubert was Robert Schumann. Hij was ook degene die in 1839 in Schuberts nalatenschap de partituur ontdekte van de Achtste Symfonie, een werk dat hij karakteriseerde met de woorden 'hemelse lengte'.

Het is dus een logische gedachte om een uitvoering van dit werk te combineren met muziek van Schumann, die zelf vier symfonieën heeft geschreven. Nikolaus Harnoncourt, honorair gastdirigent bij het Koninklijk Concertgebouworkest, koos in plaats daarvan het minder bekende orkestwerk dat Schumann in 1841 schreef onder de titel Ouverture, Scherzo en Finale. Met Schuberts Ouverture 'Im italienischen Stile' als opening levert dat een mooi afgerond programma op.

Harnoncourt kan lezen en schrijven met het Concertgebouworkest. De voor dit concert gekozen opstelling, met de bassen en de celli in het hart van het podium, zorgde voor een sterke projectie van de baslijnen. De Italiaanse Ouverture, waarin Schubert laat horen dat hij aan de hand van Rossini-recepten toch een heel eigen notensoufflé weet te bereiden, klonk daardoor zowel lichtvoetig als solide. Schumanns driekwart-symfonie kreeg onder zijn handen een grote vaart en een bijna theatrale toets, met veel kleurcontrast, scherp uitgelichte accenten, en in het slotdeel een grote ritmische doortastendheid.

Schuberts Achtste opende fascinerend, met fraai uitgelichte middenstemmen, geraffineerde mezzotinten tussen hard en zacht, en een vloeiende hoofdmelodie, gedragen door stuwende lagen strijkers. Maar waar vervolgens de dramatiek zijn entree maakt, en de voortgaande lijn wordt doorbroken met zware akkoorden, kreeg de uitvoering een onaangenaam, zelfs irriterend karakter. Harnoncourt wil het koper blijkbaar strak en markant laten klinken, maar liet vooral de trombonepartij zo raspend claxonneren dat het klankbeeld onevenwichtig werd en de doorgaande lijn verbrokkelde. Het tweede deel, met zijn vredige, pastorale karakter, was daarbij vergeleken een oase van rust. Ook in de loop van de twee volgende delen gooiden de ongetemperde toeters nog menigmaal roet in het eten, zodat de 'hemelse lengte' telkens weer een onwelkom aards karakter kreeg.


© Frits van der Waa 2006