Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 17-05-2003, Pagina 7, Kunst, Recensie

Bostridge hoogtepunt van Pappano's bezoek

Werk van Walton, Britten en Elgar, door het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder leiding van Antonio Pappano. 15 mei, De Doelen, Rotterdam.

Dirigent Antonio Pappano, geboren in Londen, maar opgegroeid in Amerika, heeft kennelijk aan zijn jonge jaren een zwak overgehouden voor Britse muziek uit de eerste helft van de vorige eeuw. Daar is niets op tegen, maar de meeste Angelsaksische composities uit deze era hebben een kwaliteit die vergelijkbaar is met Engels bier: het smaakt goed, maar je wordt er niet snel dronken van.

Maar Pappano serveert zijn keus tenminste niet lauw, integendeel. En hij had een belangrijke troefkaart achter de hand in de persoon van tenor Ian Bostridge. De Engelse meesterzanger, wiens verschijning allereerst associaties oproept met een slierasperge, maakte het concert tot een belevenis, met zijn vertolking van Benjamins Brittens Serenade voor tenor, hoorn en strijkers.

Deze tamelijk losbladige collectie nachtgedichten, getoonzet in 1943, opent een beetje zoetsappig, maar Bostridge weet daar meteen de juiste draai en distinctie aan te geven, met zijn klare stemgeluid en zijn schitterende tekstdeclamatie. Bij Bostridge is zingen nooit zomaar zingen. Hij verliest geen moment uit het oog dat zelfs de meest bloemrijke vocale versiering stoelt op het gesproken woord. In het vervolg van de Serenade maakt de poezeligheid bovendien snel plaats voor duisterder klanken, met als hoogtepunt een aangrijpende Elegy op tekst van William Blake.

Pappano leverde een prachtig gedoseerde ondergrond van morose, fluisterende strijkersklanken, waarover Bostridge langgerekte jammerklachten drapeerde. De beurtzang met hoornist Martin van de Merwe maakte de uitwerking nog navranter.

Van de Merwe leverde eveneens een geweldige prestatie, met zijn smetteloze vertolking van de hels lastige hoornpartij, waarin hij bovendien de schijn van een 'verre' klank wist op te roepen - wat een letterlijk vervolg kreeg in de laatste twee delen, waarin hij zich op voorschrift van de componist naar de coulissen verplaatste. Maar ook in de uitbundige, flitsende fiorituren van de presto gespeelde Hymne op tekst van Ben Jonson bleken de beide solisten aan elkaar gewaagd. In de twee omlijstende stukken liet Pappano horen dat hij een eersterangs dirigent is, die bij het RPhO het onderste uit de kan weet te halen.

Het is dan ook spijtig dat hij door zijn verplichtingen elders niet meer als gastdirigent zal terugkeren in Rotterdam. In de opgepepte, luidruchtige ouverture Scapino van William Walton toonde hij zijn slipvastheid, en genereerde een fenomenale drive. Ook in de Enigma-variaties van Edward Elgar gaf hij het orkest waar nodig van jetje, met zijn kwieke en kordate gebarentaal.

Toch is zijn specialiteit eerder gelegen in het fijnzinniger garneerwerk, de pizzicato-toefjes en de feeërieke murmelingen. Hoewel Pappano de glooiende lijnen voortdurend plastisch wist te houden, werd het na Bostridges indringende optreden niet echt spannend meer. Maar dat lag eerder aan het werk van Elgar, dat met zijn opstapeling van korte variaties veel weg heeft van een muzikale koekjestrommel, waarvan de bodem maar niet in zicht komt.


© Frits van der Waa 2006