Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 19-01-2004, Pagina 10, Kunst, Recensie

Michans' Kaleidos temperamentvol maar wispelturig

Werk van Mozart, Michans en Tsjaikovski, door het Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Jun Märkl. 16 januari, De Doelen, Rotterdam.

Het Rotterdams Philharmonisch Orkest heeft een naam op te houden als het gaat om de verwaarlozing van de Nederlandse muziek. De jaarfolder meldt dit seizoen slechts drie werken van vaderlandse bodem: Theo Loevendie's klassieker De nachtegaal, het Octet van Rob Zuidam (in de kamermuziekserie) en zowaar een heuse wereldpremière, Kaleidos van Carlos Michans. Het stuk is al een paar jaar oud, want de heuglijke gebeurtenis is door omstandigheden een paar keer uitgesteld, maar vrijdag was het dan zo ver. Onder aanvoering van de Duitse dirigent Jun Märkl kwam Michans' derde 'sinfonia concertante' tot klinken, geschraagd door flamboyant spel van de drie solisten voor wie hij het werk geschreven heeft: pianist Ronald Brautigam, violiste Isabelle van Keulen en haar echtgenoot, klarinettist Michael Collins.

Michans is Argentijn van geboorte, maar werkt al meer dan twintig jaar in Nederland. Anders dan bij veel componerende immigranten het geval is, vertoont zijn muziek nauwelijks Nederlandse trekjes. Zijn idioom kenmerkt zich door een zekere exuberantie, en een voorliefde voor welluidende samenklanken, al schuwt hij het gebruik van dissonanten niet. Ja, hij is zuinig met zijn materiaal, maar dat zijn alle goede componisten, dus dat is niet een specifiek Nederlandse eigenschap.

Kaleidos is gebouwd op een paar duidelijk herkenbare motieven, die in steeds andere constellaties weerkeren, als in een kaleidoscoop, zoals de titel al verraadt. Het stuk, dat zo'n vijfentwintig minuten duurt, heeft twee delen; het eerste snel, het tweede langzaam, maar ook dat bevat veel snelle loopjes. Het gaat voortvarend van start, met veel geratel in het orkest, waarna de solisten zich in verschillende combinaties laten horen. De muziek is temperamentvol en beweeglijk, biedt het oor aangenaam houvast, maar wil uiteindelijk niet overtuigen. Dat komt door de vorm: de momenten waarop de solisten werkelijk concerteren met het orkest zijn schaars, en leggen het in getal af tegen passages waar het orkest zwijgt en een of meer van de solisten het rijk alleen hebben. Dat maakt de muziek wispelturig en leidt op den duur tot de indruk dat er gaten in de structuur vallen.

Ook de twee overige werken op het programma kwamen niet al te goed uit de verf. In Mozarts Figaro-ouverture koos Märkl een jakkerend tempo, waardoor veel details onder tafel vielen. Tsjaikovksi's Vierde Symfonie opende met haperende hoorns, die nog lang worstelden met embouchure-problemen. Märkl, een dirigent met een ferme, maar wel wat krullerige slag, toonde hier beter greep te hebben op energie en spanningsbogen dan op de orkestklank, waarin hij wel wat meer perspectief had kunnen aanbrengen, maar uiteindelijk kwam het stuk toch nog op zijn pootjes terecht.


© Frits van der Waa 2006