Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 14 juli 2010

Stravinsky's Sacre als magistrale synthese

Debussy, Ravel en Stravinsky, door het Orchestre Philharmonique de Strasbourg o.l.v. Marc Albrecht. 12 juli, Concertgebouw, Amsterdam.

Voor Marc Albrecht zal het al bijna als een thuiswedstrijd hebben aangevoeld om op het podium van het Concertgebouw te staan. Met ingang van volgend jaar wordt het voor de 46-jarige Duitser een van de ankerpunten in zijn muzikale leven, naast de orkestbak van het Muziektheater. Dan treedt hij aan als nieuwe chefdirigent van zowel het Nederlands Philharmonisch Orkest als de Nederlandse Opera.

Nu was hij twee avonden achtereen in Amsterdam met het Orchestre Philharmonique de Strasbourg, het orkest dat hij sinds 2006 leidt. De vertolking van Brahms en Sibelius, die het gezelschap gisteren gaf met violist Renaud Capuçon, ligt voor deze beschouwing te kort in het verleden, maar de eerste avond bevestigde hij in elk geval de capaciteiten die hij bij zijn eerdere Amsterdamse optredens tentoonspreidde.

Natuurlijk had het orkest twee Franse visitekaartjes meegenomen, die overigens beide voorzien waren van een exotisch accent. In Ibéria uit Debussy's Images ging het er met zijn castagnetten, broeierige bourdons en kekke dorpstrompetjes van meet af aan Spaans aan toe. Albrecht toonde een grote aandacht voor details en dynamische contrasten die ook in zijn ietwat krullerige stijl van dirigeren tot uitdrukking kwam.

Het tweede deel, dat zich met subtiel slagwerk en versmolten strijkers voordeed als een lethargische siësta, gaat vrijwel ongemerkt over in een opgewekt volksfeest, waarin vooral de koperblazers groot mochten uitpakken.

Sheherazade van Ravel is, hoewel minder oriëntaals dan de titel doet vermoeden, een compositie waarvan de sprookjesachtige klanken al vooruitwijzen naar de later gecomponeerde Moeder de Gans-muziek. Albrecht poetste ijverig aan de orkestklank, die daarmee beduidend meer schakeringen kreeg dan de wat eenzijdige voordracht van mezzo Béatrice Uria-Monzon, wier bijdrage eerder gericht leek op een grote klank dan op een goede verstaanbaarheid.

De ware krachtproef voor orkest en dirigent was Stravinsky's Le sacre du printemps, die in Albrechts benadering minder naar staal en neon klonk dan bij veel andere dirigenten – ondanks de tamtam die de Straatsburgers als geheim wapen hadden meegenomen. Op punten had de klank minder versmolten en transparanter gekund, met een wat prominenter rol voor de strijkers. Maar ook deze wat meer op het verleden gerichte opvatting valt te verdedigen, omdat het stuk immers op de breuklijn tussen de romantiek en het modernisme staat. Desondanks bereikte Albrecht een grootse synthese tussen het machinale en het magische denken, waarbij het hem ook nog lukte om in de riante akoestiek van het Concertgebouw niet over de schreef te gaan.


© Frits van der Waa 2010