Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 22 oktober 2011

Reuzenbadkuip en etherische deciemen

Goebajdoelina, Haydn en Varèse, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. 20 oktober, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 23/10, 14.15 uur.

Vijf dagen lang klinkt er op de twee grote podia van Amsterdam muziek van een der grootste levende componisten. Zelf is ze er natuurlijk ook bij: de Russische Sofia Goebajdoelina, die maandag 80 jaar wordt.

De bereiders van het feestje zijn het Koninklijk Concertgebouworkest, het Radio Filharmonisch Orkest, Asko/Schönberg en de dirigenten Reinbert de Leeuw en Mariss Jansons. Een opmerkelijke eendracht, die veel zegt over de statuur van de jarige. Die prominente positie heeft ze in betrekkelijk korte tijd bereikt: tot aan het perestrojka-tijdperk kwam Goebajdoelina's naar Sovjetmaatstaven nonconformistische werk in eigen land niet aan bod. Haar zegetocht begon pas halverwege de jaren tachtig.

Dit evenement bood in elk geval de gelegenheid om KCO-chef Jansons eens uitgebreid aan het werk te zien in moderner repertoire dan we van hem gewend zijn. Helaas was de componiste er door ziekte er niet in geslaagd het aangekondigde nieuwe opdrachtwerk, een Concert voor orkest, tijdig te voltooien, maar haar recente Het gastmaal tijdens de pest uit 2005, dat hier ooit eerder klonk bij het Rotterdams Philharmonisch, bleek een sterk alternatief.

De titel – ontleend aan een eenakter van Poesjkin – is een metafoor voor het conflict tussen hedonisme en teloorgang van waarden waarop Goebajdoelina met haar compositie muzikaal commentaar levert. Apocalyptisch is het werk zeker: aan het slot doet een uit de computer afkomstige discobeat zijn entree, die gepaard gaat met een hels gegorgel, alsof er een reuzenbadkuip leegloopt. Daartegenover staan dan weer klanken van een onwerkelijke, visionaire schoonheid: etherische deciemen, orgelachtige strijkersakkoorden en spookachtige metaalmengsels. Goebajdoelina, zelf aanwezig bij deze vijfdaagse, oogstte vanzelfsprekend een groot applaus.

Pianist Emanuel Ax zorgde met Haydns Pianoconcert in D voor een sprankelende entr'acte. Hoewel een moderne concertvleugel natuurlijk twee maten te groot is voor deze muziek, charmeerde Ax met zijn kwieke, genuanceerde spel – meer dan in de losjes neergekwaste Impromptu van Schubert die hij er tegenaan gooide.

Een regelrechte openbaring was het sluitstuk, Edgard Varèses Amériques, een stuk uit 1921 dat wegens zijn extravagante bezetting van 140 musici, onder wie een heel regiment slagwerkers, zelden te horen is. Jansons rekende ten enenmale af met het odium van 'ketelmuziek' dat het werk van Varèse nog altijd enigszins aankleeft. Fascinerend dat een dergelijk stuk in handen van een meesterdirigent, en niet te vergeten van een orkest dat er werkelijk in gelooft, zo'n intens gloeiende allure kan krijgen.


© Frits van der Waa 2011