Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 7 november 2012

Componist van de nieuwe en oude wereld

De Amerikaanse eik is geveld. Hij is zo oud geworden dat het bijna onwaarschijnlijk begon te lijken dat het eens zou gebeuren, maar maandag is Elliott Carter toch werkelijk overleden, ongetwijfeld van ouderdom: hij zou over vijf weken 104 jaar zijn geworden.

Nog opmerkelijker dan zijn hoge leeftijd was de verbazende vitaliteit en productiviteit die de gevierde componist de afgelopen vijftien jaar aan de dag legde. Hoewel zijn leven bijna de hele twintigste eeuw omspande, is een niet onaanzienlijk deel van zijn oeuvre na het jaar 2000 ontstaan. Alleen al na zijn honderdste verjaardag schreef hij nog zeker veertien werken, en daar zaten nog een paar vrij omvangrijke bij. Zijn laatste compositie is Twelve short epigrams voor piano, die hij voltooide op 13 augustus.

Carter, op 11 december 1908 geboren in New York, was een van de belangrijkste naoorlogse componisten. Hij bracht een deel van zijn jeugd in Europa door en ontmoette de grote componisten en musici van zijn tijd: George Gershwin, Igor Stravinsky, Charles Ives, Edgard Varèse en Aaron Copland, om er maar een paar te noemen. In de jaren dertig trok hij naar Parijs om les te nemen bij Nadia Boulanger. Hij zag de opkomst van Hitler, woonde in 1964 een jaar in Berlijn, in de schaduw van De Muur, en vanuit zijn New Yorkse appartement was hij op 11 september 2001 getuige van het instorten van de Twin Towers.

Carter besloot componist te worden toen hij 15 jaar oud was, na het bijwonen van een uitvoering van Stravinsky's Le Sacre du printemps. 'Eigenlijk begon ik met muziek aan het verkeerde uiteinde', zei hij terugblikkend. 'Beethoven en Brahms kwamen pas veel later.' Van Ives, die in zijn jonge jaren een soort mentor voor hem was, leerde hij dat muziek niet 'simple-minded' hoorde te zijn. Bij Boulanger leerde hij de kloof tussen traditionele compositietechnieken en moderne muziek te overbruggen. Toch duurde het tot de jaren vijftig voor Carter, na lange tijd in een neoklassieke stijl te hebben gecomponeerd, zijn eigen kenmerkende idioom vond. De ommekeer kwam met de Sonate voor cello en piano uit 1948.

Carters muzikale taal kenmerkte zich zowel door complexiteit als door transparantie, door speelsheid én cerebraliteit, en door nieuwe inzichten in de betekenis van het tempo en de rolverdeling tussen de verschillende musici. 'Ik beschouw mijn partituren als luisterscenario's, die musici met hun instrumenten opvoeren, waarbij de spelers zowel individuen als deelnemers in het ensemble zijn', schreef hij.

Carter zag zijn composities als weerspiegeling van de wereld om ons heen, die nooit hetzelfde is. Zijn muziek is atonaal, zoals dat heet, en aan voortdurende verandering onderhevig. Niets wordt letterlijk herhaald. Instrumenten of groepen instrumenten hebben hun eigen kenmerkende muzikale eigenschappen en bewegen betrekkelijk onafhankelijk van elkaar.

Aanvankelijk baseerde Carter zijn muziek op uitvoerige schema's en mechanieken. Hij constateerde vrij laat in zijn leven dat het ook best zonder kon. Het was het begin van een verbazende verjonging. In zijn late composities zijn de texturen vaak transparanter en is de toon lichter. Vocale muziek neemt naar verhouding een ondergeschikte plaats in in zijn oeuvre. Op zijn 89ste componeerde hij zijn eerste opera, die ondanks de toepasselijke titel What's Next? zijn enige zou blijven.

In Carters werk vinden de Oude en de Nieuwe Wereld elkaar, maar zijn muziek was in Europa geliefder dan in zijn vaderland. Hoewel ze ook daar met vele prijzen werd bekroond, werd ze vaak als 'academisch' beschouwd. Carter zelf bekeek dat zoals dikwijls van de blijmoedige kant: 'De huidige samenleving is zo complex dat de mensen steeds slimmer moeten worden om zich daarin te handhaven. En als het zo ver is zullen ze ook van mijn muziek gaan houden.'


© Frits van der Waa 2012