Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 19 oktober 2013

Fraai, maar wat weinig gewicht

Mahler, Britten en Sjostakovitsj, door het Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Pablo Heras-Casado. 17/10 oktober, De Doelen, Rotterdam.

Een motief van twee noten, nu eens als een klaaglijke zucht, dan als een kreet van wanhoop, belichaamde donderdag het hoogtepunt van het optreden van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Die noten, in 1943 geschreven door Benjamin Britten, kwamen hier uit de hoorn van Martin van de Merwe, die in Brittens Serenade samen met tenor John Mark Ainsley de hoofdrol vervulde. Elegy, het deel met het dramatische motief, dat door het strijkorkest steeds in een ander, soms pijnlijk harmonisch licht wordt geplaatst, is gecomponeerd op een tekst van William Blake. Het staat niet voor niets in het hart van het stuk.

Ainsley beschikt over een slanke maar stralende tenorstem, waarmee hij de huilerigheid die in Brittens muziek op de loer ligt ferm op afstand hield. Van de Merwe gaf hem partij met perspectivisch werkende contrasten tussen luid en zacht, maar had het in de solo die het werk opent en besluit wel enigszins aan de stok met de voorgeschreven natuurhoorn.

Het was een fraai gecomponeerd programma, al had het als geheel wat weinig gewicht. Spil was de muziek van Mahler, wiens korte jeugdwerk Blumine door de 35-jarge Spaanse dirigent Pablo Heras-Casado overbehoedzaam in de zaal werd neergevlijd. In What the Wild Flowers Tell Me, een door Britten bewerkte versie van het tweede deel uit Mahlers Derde, haalde hij een krachtiger geluid uit het orkest, maar wist hij de middenstemmen niet voor onhelderheid te behoeden.

Britten en Sjostakovitsj waren niet alleen grote bewonderaars van Mahler, maar ook van elkaars werk, zodat de Negende symfonie van de grote Rus in deze context niet uit de lucht kwam vallen. Het is een zonderling werk, waarin circusachtige muziek overheerst. Waarschijnlijk is dat ironisch bedoeld, maar het blijft hupsafladder. Uitzondering is het karige vierde deel, een Largo met een schitterende fagotsolo. Heras-Casado legde het accent op verfijning, zodat het in elk geval niet banaal of oppervlakkig werd. Het orkest speelde prima en de bijval was navenant.


© Frits van der Waa 2013