Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

 

Een fragment uit mijn vertaling van
Titus ontwaakt
door Maeve Gilmore

Titus vond de weg terug naar Herberts atelier en klopte op de glazen ruit van de voordeur. Er werd opengedaan door een geheel in het zwart gestoken dame met een zwarte turban op haar hoofd; haar donkere ogen waren omringd door diepbruine schaduwen, wat haar een tragische aanblik verleende; ze had een gelige teint, en haar diepe oogkassen werden geflankeerd door twee ronde plekken rouge. Het was te verwachten dat haar gedrag overeen zou stemmen met haar uiterlijk, maar ze heette hem welkom met een buiging en noemde zijn naam 'Titus Grauw', die ze uitsprak met een zwaar buitenlands accent en vergezeld liet gaan van een melancholieke glimlach die haar persoonlijkheid evenveel warmte verleende als de rouge haar wangen.

Ze schoof een fluwelen gordijn opzij dat de kleine vestibule scheidde van het hoofdvertrek, en gaf Titus en Hond te kennen dat ze naar binnen mochten gaan.

'Aha, kom binnen, beste vent, blij je te zien. Laat ik je iets te drinken aanbieden – breng je ons even de spiritualiën, ouwetje van me?'

De kamer die Titus nu betrad had dezelfde vorm en afmetingen als die van Ruth, maar in alle overige opzichten verschilden ze evenveel van elkaar als een paard en een centaur. Er leken twee totaal verschillende atmosferen te heersen in het vertrek, waarvan de verdeling niet werd aangegeven door iets tastbaars, zoals een kamerscherm, maar door de inrichting. In het deel waar Herbert zijn penselen stond schoon te maken met terpentijn heerste een zekere wanorde, terwijl aan de andere kant van het vertrek een keurig en pietepeuterig regiment kleine tafeltjes met kanten kleedjes de complete autonomie van hun eigen domein verkondigde. Titus zag geen kans om nadere details van het diepgaande verschil tussen de twee delen van de kamer in zich op te nemen, maar het intrigeerde hem wel.

'Sophia is mijn vrouw, beste vent. Ze heeft niets op met schilderen en gaat het liefst haar eigen gang. In één enkele kamer is dat niet zo eenvoudig, maar we hebben een aardig compromis weten te bereiken, en ik kom even weinig op haar terrein als zij op het mijne. Ze komt van het platteland, zie je – maar goed, laten we gauw aan de slag gaan. Heb je ooit eerder model gezeten? Nee, natuurlijk niet – ik weet niet waar je vandaan komt, maar je hoeft het me niet te vertellen, en bovendien heb je nooit lang achtereen op dezelfde plaats gestaan, dus ik zal niet teveel van je vergen – en die goeie ouwe hond – die zal de ouwe taart Sempleton-Grove ook wel bevallen op haar muur. Dank je ouwetje,' zei Herbert, toen Sophia de onzichtbare scheidslijn tussen de twee territoria overstak met een zilveren dienblad waarop twee robuuste glazen en een karaf rode wijn stonden. Ze zette het neer op een stoffige tafel waarop zo veel uiteenlopende objecten lagen dat Titus ze niet van elkaar had kunnen onderscheiden, zelfs als hij dat gewild had.

Zonder iets te zeggen trok Sophia zich terug achter de grens, maar haar manier van doen had niets onvriendelijks. Titus nam het glas wijn aan dat Herbert hem aanreikte en ging zitten in een grote leunstoel, waarvan de veren een nauwe relatie met de vloer onderhielden.

'Je hebt gelijk,' zei hij. 'Ik weet niets van model zitten, zoals u dat noemt, en ik zie mezelf nog niet heel lang achter elkaar stilstaan, maar ik ben benieuwd hoe u te werk gaat.'

'Nou ja, weet je, beste vent, we hebben allemaal zo onze foefjes. Ik stel als schilder niet zoveel voor, maar ik vind het nu eenmaal verdomd fijn om te doen, en ik heb geboft dat ik die ouwe Sempleton-Grove tegen het lijf ben gelopen – mijn werk is gelikt, maar dat weet ik zelf ook, en als ze knappe jongens wil kan ze knappe jongens krijgen, hele zwembaden vol. Nee, je hoeft niet lang stil te staan – het gaat me om je kop – voor de rest gebruik ik dit oude ding,' en Herbert wees naar een levensgrote gedaante in een stoel, die Titus nog niet had opgemerkt.

'Wat is dat?'

'Dat is een ledenpop, beste vent,' zei Herbert en liep ernaartoe en zette de pop overeind. 'Alle gewrichten scharnieren en ik kan haar met deze sleutel in elke gewenste positie vastzetten...'

'Maar ik ben een hij,' zei Titus.

'Weet je, ik ben onlangs begonnen het verschil tussen hij en zij te ontraadselen, en het bevalt me nogal... hoe het ook zij, ik wil alleen maar een paar tekeningen van je hoofd maken en die dan boven op ons wondermeisje zetten, alleen wordt het een wonderjongen – snap je wat ik bedoel?'

'Ik geloof van wel,' zei Titus. 'Ik zie ernaar uit mijn transformatie te aanschouwen.'

'Kijk, wil je in die stoel gaan zitten en je hoofd gewoon zo stil mogelijk houden, dan ga ik ermee aan de slag, en met die maat van je, die grote hond, die vast een heel wat rustiger model is dan jij.'

Titus ging zitten, met zijn rug naar de scheidslijn, en terwijl hij zijn ogen op Herbert gericht hield, hoorde hij achter zich iemand zachtjes rondlopen, voorwerpen oppakken en neerzetten, het geluid van stromend water en het gerammel, geritsel en geschraap van allerlei huishoudelijke werkzaamheden, waaraan geen eind leek te komen. Dat bescheiden domestieke gedruis werd plotseling overstemd door een bulderend geluid dat opsteeg uit Herberts longen toen hij ongegeneerd een lustig lied aanhief. Terwijl hij zong en tussendoor grote slokken wijn nam viel hij even ongeremd aan op het papier dat hij voor zich had; hij zat in een onooglijke leunstoel met een tekenbord op schoot, hield met half toegeknepen ogen een dik stuk houtskool op armslengte voor zich uit, en zette daarmee allerlei lijnen op het papier.

'Ja, ja, houd je ogen zo, beste vent – nu even een minuut stilzitten – niet bewegen, niet bewegen – je hand omhoog – nee, laat maar weer zakken, het duurt niet lang – ja, dat is het. Ja, je hebt een goede kop – die holle wangen bevallen me – een goeie neus, ja, vreemde ogen heb je – diep – daar hou ik van – diepliggend – een goeie neus ook, je hebt een lastig te definiëren gezicht – niet knap, niet lelijk, maar een heel eigen gezicht – ik kan er niet de vinger op leggen maar ga het verdorie wel proberen – al denk ik dat het me niet zal lukken.'

Terwijl hij zo praatte, leverde het zachte gekras van houtskool op papier een wonderlijk conflict op met de vreemde huishoudelijke geluiden achter Titus, die hij niet altijd kon plaatsen, maar geleidelijk aan werd nu een van zijn andere zintuigen bestookt, want allengs drong een exquis aroma zijn neusgaten binnen en realiseerde hij zich dat hij honger had.

'Goed, dat is het voorlopig. Je mag weer bewegen.'

Hoewel Titus niet bijzonder zijn best had gedaan om stil te zitten, vond hij het toch prettig om weer zonder gewetensbezwaren te kunnen bewegen. Hij stond op, rekte zich uit, sloot zijn ogen, ademde uit, en draaide zich om om de andere kant van het vertrek nader te bekijken. Hij zag Sophia, die met een schort voor bij een fornuis stond te roeren in een grote zwarte pan. Onder het grote raam hingen een paar planken, die hij nog niet eerder had opgemerkt en die vol stonden met bloeiende planten die het vertrek vervulden van kleur en leven. Met hun stille weelde waren ze het volstrekte tegenovergestelde van het uitbundige, onaandoenlijke karakter van haar echtgenoot. Alles aan haar kant van het vertrek was schoon en netjes en getuigde van liefde en zorg, een opvallend contrast met het domein van Herbert, wiens liefde voor zijn verf, zijn penselen, schildersdoek, papier, potloden en krijt zich uitte in een onbekommerde wanorde. Het compromis dat de twee echtelieden hadden gesloten om samen en toch gescheiden te leven was in Titus' ogen een opmerkelijk bewijs van wat liefde of genegenheid vermag.

'Ik neem aan dat je nu wel even wilt uitblazen,' zei Herbert, en schonk Titus nog een glas wijn in.

'Mag ik zien wat u gedaan hebt?'

'Ja, beste vent, maar je zult niet zien wat ik erin zie, of wat ik met je van plan ben.'

Titus bekeek de schetsen, en hoewel hij er weinig verstand van had, vond hij dat ze getuigden van een zekere ondiepte, van een zekere flair ook, maar toch van een vulgaire, wat grove visie, en hij wist niet wat hij ervan moest zeggen. Toch ging er ook een bepaalde vitaliteit van uit.

'Ja, beste vent, ik weet het. Ordinair spul – ik weet het. Ik had beter aan de andere kant van het schilderdoek kunnen blijven. Maar ik weet tenminste wat mijn beperkingen zijn. Ik ben een broodschilder, maar wel een tevreden broodschilder.'

'Ik weet er werkelijk erg weinig van, dus ik kan er niet veel over zeggen, maar ik vind wel dat het lijkt.'

'O, maak je geen zorgen, beste vent. Ik ben niet zo gauw op mijn teentjes getrapt. Het deugt niet, maar de ouwe Sempleton-Grove zal het model wel willen ontmoeten, en als je geld tekort komt en het goed speelt, zal ze je er bovenop helpen, de weg voor je plaveien, je in de watten leggen, en wat je verder maar wilt.'

Vanachter de scheidslijn drongen verrukkelijke geuren tot Titus door en hij hoopte maar dat de door de scheidslijn opgelegde beperkingen eerder van domestieke dan van culinaire aard zouden zijn.


© Frits van der Waa 2011