Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

 

Een fragment uit Mick Jagger door Philip Norman
vertaald door Henny Corver, Pon Ruiter en mij

[Altamont, 6-12-1969]

Laat in de middag kwamen de Stones terug. Omdat er geen aparte vip-zone was moesten ze vanaf de landingsplaats te voet nog een afstand van vijftig meter afleggen, dwars door de mensenmassa die zich verdrong om de dichtstbijzijnde eerstehulppost. Hun privébeveiligers van de New Yorkse politie hadden het benauwd gekregen en waren verdwenen; de enige lijfwacht die ze nog hadden was Tony Fuches, een grote zwarte man die kort daarvoor iemand zo'n harde mep had verkocht dat hij nu rondliep met een gespalkte rechterhand. Toen de groep zich een weg baande door de menigte, zwalkte er een jongen met woeste blik op Mick af, krijste: 'Ik haat je, klootzak!' en gaf hem een klap in zijn gezicht. Mick liet het incident voor wat het was en zei tegen Fuches dat hij de jongen ongemoeid moest laten. De enige kleedkamer was een gammele stacaravan waar een heel kordon van Hell's Angels omheen stond. Als een van de Stones naar buiten wilde belandde hij in een muur van Angels.

Mick was oorspronkelijk van plan geweest om bij zonsondergang het podium op te gaan. Maar in plaats van langzaam neer te dalen in een rode gloed verdween de zon haastig uit het zicht, bijna alsof hij zag aankomen wat er ging gebeuren. Vandaar het verhaal dat Mick opzettelijk wachtte tot het donker was om zijn entree het maximale effect te geven, ook met de bedoeling het publiek op te jutten en de spanning tot het uiterste op te drijven. In werkelijkheid werd de vertraging vooral veroorzaakt door de Angels, die nu met zovelen op het podium stonden dat er geen ruimte meer was voor de musici. Sam Cutler wond er geen doekjes om – wat niet ongevaarlijk was – en kondigde aan dat de Stones pas zouden beginnen als iedereen van het podium af was. Een van de weinige politieagenten die nog te bekennen viel kwam naar Mick toe en bood hem aan om hem na het concert met een konvooi van politiewagens terug te brengen naar San Francisco. Maar Mick, die ook nog een imago hoog te houden had, weigerde 'op die manier te vertrekken'.

Het podium bleef alleen maar vrij tijdens de opkomst van de Stones, waarbij er een flauw gejuich opsteeg uit 300.000 in duisternis gehulde kelen. Halverwege hun eerste nummer, 'Jumping Jack Flash', zag het alweer zwart van de leren jassen met hoefijzervormige emblemen. 'Wie daar allemaal stonden?' repliceerde Sam Cutler sardonisch in een terugblik. 'Wie niet?' Normaal gesproken waren de Hell's Angels fanatieke Stones-aanhangers, maar die avond leken Micks roze cape, zijn half-roze, half-zwarte blouse, zijn gele velours broek en zijn bordeauxrode suède knielaarzen bittere gramschap bij hen op te wekken, waarmee zijn vermeende beschermers veranderden in moordenaars die zich nog maar net wisten in te houden.

Onder die onmogelijke omstandigheden probeerde hij zijn vaste show te geven. Hij wiekte met zijn in satijn gehulde armen en danste nadrukkelijk naar voren en weer terug, waarbij hij de Angels aan weerszijden van tijd tot tijd vroeg: 'Mag ik een beetje de ruimte, jongens... alsjeblieft?' Een volgend contingent Angels had zich achter het podium opgesteld, schrijlings gezeten op hun motoren, met hun gezicht op de menigte gericht. Hun zwarte, met hoefijzeremblemen getooide ruggen deden denken aan de dekschilden van giftige kevers. Omdat het flink koud was geworden werden er overal vuurtjes aangestoken en de rook daarvan vermengde zich met de rode gloed van Chip Moncks schijnwerpers, wat een infernale aanblik bood, lang voordat Satan daadwerkelijk ten tonele werd gevoerd. De meeste mensen die tegen het podium aan gedrukt stonden, dat niet hoger reikte dan hun borst, hadden het desondanks best naar hun zin. Ze bewogen mee met de muziek, maakten het V-teken, boden verlepte bloemen aan, en maakten foto's – iets wat later bij popconcerten absoluut verboden was – zonder zich veel aan te trekken van de aldoor weer uitbrekende vechtpartijen. Dicht bij het podium stond een opvallende verschijning, een van de weinige zwarte bezoekers in die menigte van 300.000 mensen, een slungelige jongeman in een lichtgroen dandykostuum en een donkere gleufhoed.

Mick was verblind door het licht dat in zijn ogen scheen en ging helemaal op in zijn performance, waardoor het enige tijd duurde voor hij in de gaten kreeg dat er iets goed mis was. 'Jullie zijn met zo veel,' constateerde hij wazig voor hij 'Carol' inzette, dat gemoedelijke oude nummer van Chuck Berry. 'Rustig hier vooraan. Blijf staan, blijf kalm. Niet duwen.'

Net als bij alle voorgaande concerten was 'Sympathy for the Devil' het derde nummer op de speellijst. Zodra het demonische sambaritme weerklonk, rukten de Angels voor het podium plotseling op naar voren, zodat de hele menigte een paar meter achteruit moest. Mick riep tegen Keith dat ze moesten ophouden met spelen en begon in een vlekkeloos hippiejargon te oreren tegen de onzichtbare onruststokers, kennelijk in de overtuiging dat zijn in Hyde Park zo effectieve charisma hier ook wel zou werken: 'Hé, mensen... broeders en zusters... kom op! Kalm nou! Wie is hier aan het vechten en waarom? Waarom zijn we aan het vechten? We willen niet vechten, kom nou!' Omdat hij dacht dat het probleem hiermee opgelost was, kon hij de verleiding niet weerstaan er nog een leugentje om bestwil aan toe te voegen, omwille van de Lucifer-kick: 'Er gebeuren altijd rare dingen wanneer we dat nummer spelen.'

Hij zette de song opnieuw in, en slaagde erin hem tot een goed einde te brengen, ondanks afleidende factoren waar weinig topmusici ooit mee te kampen zullen hebben gehad. Op een gegeven moment liep er zomaar een reusachtige, kwaadaardig ogende Duitse herder vlak voor hem langs over het toneel; later werd vrijwel onder zijn ogen een naakt, verward meisje ingesloten en aan het zicht onttrokken door vijf hoefijzermannen; op weer een ander moment liet een reusachtige, baardige Angel met een breedgerande hoed hem ophouden met zingen en begon uitvoerig in zijn oor te praten. Het slotrefrein van het duivelsnummer ging over in zijn roep om kalmte: 'Oh yeah... all right... rustig allemaal...' Toen was er, bijna gelijktijdig met Keiths slotakkoord, een nieuwe schermutseling, en werd er een volgende gewonde, een blanke jongen met een baard, voor het podium op de grond gelegd. Of dat gebeurde door zijn aanvallers of door anderen viel met geen mogelijkheid te zeggen.

In Micks stem klonk nu geen spoor meer van de arrogantie waarmee hij zo veel mensen tegen de haren in had gestreken. 'San Francisco,' smeekte hij met een tongval die alleen maar afkomstig kon zijn uit Kent, 'dit zou een prachtige avond kunnen zijn. Verziek het niet. Het enige wat ik kan doen is jullie vragen, jullie smeken, om rustig te blijven. Jullie kunnen het.' Om de menigte tot bedaren te brengen, vroeg hij iedereen te gaan zitten, een tactiek die zijn vader als leraar wel had kunnen waarderen. De volgende song, 'Under My Thumb', was eigenlijk het meest arrogante nummer dat hij ooit op de plaat had gezet – maar nu klonk het bijna als een wiegenliedje. Een paar meter bij hem vandaan greep een Angel met een vettige baard, beneveld door God weet wat voor slechte drugs, naar zijn hoofd en keek omhoog, terwijl hij grimassen trok op de maat van de muziek, als een moordzuchtige mimekunstenaar. Opnieuw klonk het smalende laatste refrein eerder hoopvol en sussend: 'Baby, it's all right... I pray that it's all right...'

De muziek stierf weg in een korte stilte, zodat even de hoop rees dat het gebed verhoord was. Toen ontstond er, nog voor het publiek kon gaan applaudisseren, een meter of zes rechts van Mick plotseling een opening in de mensenmassa. Het middelpunt daarvan was de jonge zwarte man in het lichtgroene dandykostuum die eerder op de avond rustig bij het podium had gestaan. Nu was hij verwikkeld in een heftige worsteling met een jonge blanke vrouw in een crèmekleurig gehaakt vest, en zwaaide met iets in zijn opgeheven rechterhand. In een flits werd hij opzijgesleurd en verdween in een massa zwarte leren jassen met hoefijzers. Het ging allemaal zo snel dat zelfs de cameraman van het Maysles-team die het filmde nauwelijks zag wat er gebeurde.

Er brak chaos uit op het podium. Keith rende naar voren, priemde met zijn wijsvinger in de duisternis en schreeuwde dat de Stones zouden 'nokken, als die gasten niet ophouden iedereen in elkaar te slaan'. Iemand riep terug: 'Er is een vent met een pistool die op het podium schiet.' Maar voorlopig had niemand het idee dat deze vechtpartij ernstiger was dan alle voorgaande. Na een oproep van Mick over de PA ging een van de weinige beschikbare artsen naar de plek van handeling en de menigte week uiteen om hem door te laten. Een van de leiders van de Angels, een man met een leeuwenmanenhoofdtooi, eigende zich de microfoon toe, gaf zijn collega's opdracht zich te gedragen en verzekerde degenen die door hen geterroriseerd waren: 'Niemand wil iemand anders lastigvallen.'

Desondanks lag het voor Sam Cutler, de presentator, voor de hand om een streep onder het optreden te zetten. Mick verkeerde duidelijk in gevaar als er toeschouwers met wapens rondliepen, en dan waren er nog die paar Angels die al de hele avond moordzuchtige blikken op hem wierpen. Zijn eens zo ijverige bodyguards leken in rook te zijn opgegaan, en het enige wat er nog over was van de veiligheidsmaatregelen was een klein Derringer-pistool dat Cutler op zak had. Bovendien was de piloot van zijn helikopter bang dat de Angels zijn toestel zouden beschadigen en waarschuwde dat hij niet veel langer zou blijven. Maar Mick wilde per se doorgaan.

De jonge zwarte man in het groene pak heette Meredith Hunter en was ondanks zijn lange gestalte en zijn wereldwijze manier van doen nog maar achttien jaar. Een Hell's Angel met het hoefijzerembleem van de afdeling Oakland had hem in zijn nek gestoken met een achttien centimeter lang mes, na een schermutseling waarbij Hunter een pistool tevoorschijn had gehaald uit de zak van zijn modieuze jas. Ook andere Angels hadden zich in de strijd gemengd, hem met een vuilnisbak op zijn hoofd geslagen en hem geschopt terwijl hij op de grond lag. Honderden mensen hadden pal ernaast staan luisteren naar 'Under My Thumb', maar alleen zijn zeventienjarige blanke vriendin had geprobeerd hem te hulp te komen. Terwijl de Stones verder gingen met 'Little Queenie', 'Midnight Rambler', 'Brown Sugar' en verbazend genoeg zelfs met 'Street Fighting Man', werd Hunter eerste hulp verleend. Toen werd hij snel door een aantal mensen, onder wie Sam Cutler, naar de landingsplaats achter het podium gedragen om naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht te worden. Nog voor de helikopter opsteeg was hij dood.

[...]

Als Sam Cutler tegenwoordig terugdenkt aan Mick Jagger herinnert hij zich eerder de professional dan de poseur; de in oranje satijn gehulde vlinder die, terwijl er voor zijn neus messen en pistolen getrokken werden en Hell's Angels moordzuchtig naar hem stonden te loeren, weigerde de vreedzame meerderheid teleur te stellen en gewoon doorging met het concert. 'Op dat verschrikkelijke moment liet hij zien dat geen zee hem te hoog ging,' zegt Cutler. 'Om op dat podium te blijven staan en door te gaan met optreden, daarvoor was pure leeuwenmoed nodig, en daarom zeg ik: pet af.'


© Frits van der Waa 2012