Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

 

Een voorproefje van mijn vertaling van
De Negende
door Harvey Sachs

Een onheilspellend geluid – niet echt muziek, althans niet wat men daar aan het begin van de negentiende eeuw onder verstond, maar zeker ook geen ordeloze herrie: deze beschrijving zou kunnen slaan op het begin van het vierde deel – het beroemde 'onweer' – van de Zesde Symfonie (de 'Pastorale'), en ze is evenzeer van toepassing op het begin van het eerste deel van de Negende Symfonie, zij het op een totaal andere manier. De onweersmuziek uit de Pastorale bestaat toch voornamelijk uit klanknabootsing, en Beethoven zal waarschijnlijk veel plezier beleefd hebben aan het verzinnen van die geluidseffecten; en waarschijnlijk was dat precies zo voor componisten uit vroeger tijden als ze probeerden om buitenmuzikale klanken in noten te vatten – zoals de chaos aan het begin van Haydns Die Schöpfung. Maar het bedenken van de openingsklanken van de Negende kan geen aangename bezigheid geweest zijn. Deze klanken moeten zijn voortgekomen uit Beethovens confrontatie met de meest deprimerende aspecten van het menselijk bestaan, zoals het feit dat we ten opzichte van het totale heelal nagenoeg niets voorstellen, en dat ons korte bestaan er in kosmische termen even weinig toe doet als voor onze geboorte of na onze dood. Al in 1815 had hij in een privé-notitie geschreven dat er 'in deze tijden niet valt te denken aan verfijnde muziek', en uit de kale, holle, fragmentarische klanken in de openingsmaten van de Negende, met hun grimmige, grauwe tinten en hun amorele bruutheid of brute amoraliteit, blijkt wel dat Beethoven dat idee zo ver had doorgevoerd als hij maar kon. Deze maten zijn de muzikale neerslag van de afgrond waar Beethoven, gedwongen door wat hem in zijn leven was overkomen, in had moeten kijken, en de bedoeling is dat ook wij worden gedwongen daarin te kijken.

Los van de muziek zelf, heeft Beethoven een aanwijzing nagelaten die een idee geeft van wat dit deel voor hem betekende. In een van zijn schetsen voor het stuk heeft hij namelijk het woord 'Verzweiflung' – wanhoop – neergekrabbeld, als om zichzelf in te prenten dat hij het gevoel dat hij tastbaar en overdraagbaar wilde maken niet mocht loslaten. Een cynische beschouwer zou geneigd zijn hieruit te concluderen dat Beethoven ten prooi was aan wanhoop omdat hij niet opschoot met zijn werk – een probleem dat men heden ten dage betitelt als writer's block. Maar anders dan wij nederige stervelingen en anders dan de meeste van zijn grote voorgangers, onder wie Bach, Haydn en Mozart, hoefde Beethoven bij het componeren van zijn grote werken gewoonlijk geen rekening te houden met een deadline, en dat gold met name tijdens de laatste tien jaar van zijn leven. Zelfs de Missa Solemnis werd, zoals ik al eerder vermeldde, pas drie jaar na de plechtigheid waarvoor ze bedoeld was voltooid. De meeste van Beethovens composities, met inbegrip van de werken waarvoor hij een opdracht had gekregen, kostten hem zoveel tijd als ze moesten kosten. Zijn wanhoop had niets te maken met een creatieve impasse; het was een alomvattend gevoel dat hij maar al te goed kende, een gemoedstoestand die hij volledig en zonder enige reserve wilde overdragen in dit deel.

Meer over dit boek


© Frits van der Waa 2010