Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

 

Een fragment uit mijn vertaling van
De Goldbergvariaties
door Philip Kennicott

Ik speel al van jongs af aan piano. Door een gelukkig toeval ben ik begonnen met piano en niet met viool. Mijn moeder zat haar dochters voortdurend achter hun vodden terwijl ze mismoedig zaten te krassen op hun kwart- en halve viooltjes, tot ze een voor een haar toorn trotseerden, hun instrument opborgen en er nooit meer naar omkeken. De piano was haar instrument niet, en daardoor had ik wat meer speelruimte om ervan te leren houden. Als prille tiener speelde ik al beter piano dan zij viool, en nam de muziek een grotere plaats in in mijn leven dan in het hare. Ze moedigde me aan, hoewel ik het altijd jammer heb gevonden dat ze op een gegeven moment niet meer met me wilde spelen. Uiteindelijk borg ook zij haar viool weg. Als ik haar vroeg om iets te spelen, keek ze met een stille woede naar haar linkerhand, alsof die uit eigen beweging een of andere geheimzinnige aandoening had ontwikkeld, die haar van het musiceren had vervreemd.

Ik heb het in mijn leven nooit zonder piano kunnen stellen, hoewel ik in de tijd van mijn moeders dood maar mondjesmaat studeerde. Jarenlang weigerde ik voor anderen te spelen dan voor goede vrienden en familie, voornamelijk omdat mijn vingers amper in staat waren hun weg te vinden door een stapel half ingestudeerde of grotendeels vergeten favoriete stukken van Schubert, Chopin en Liszt. Daar komt bij dat ik een groot deel van mijn volwassen leven mijn brood heb verdiend met schrijven over muziek, waarbij ik soms als muziekcriticus uitvoeringen van anderen recenseerde. Als je niet uitkijkt kan het een naar soort broodwinning zijn, omdat je er hyperkritisch van wordt en de muziek benadert met een onbarmhartige aandacht die je berooft van je plezier. Ik ging in elk geval mijn eigen gebrekkige spel op die manier bekijken, wat er alleen maar toe leidde dat ik minder ging spelen.

Zelfs toen de Chaconne voortdurend door mijn hoofd spookte, wist ik dat ik het stuk nooit zou kunnen spelen, en dat ik er hooguit ooit een pianotranscriptie van zou kunnen instuderen (Brahms heeft er een geschreven voor de linkerhand) of de muzikale vorm zou kunnen analyseren. De Chaconne had in de weken voor mijn moeders dood onschatbare diensten bewezen, maar zou me als muzikant altijd vreemd blijven. Het was niet een stuk waarmee ik mijn bijna manische behoefte om dieper door te dringen tot de geheimen van de muziek kon inlossen. Maar door de dood van mijn moeder kreeg ik het dringende gevoel dat nu eindelijk het moment daar was om een stuk muziek door en door te leren kennen, en het zo diep mogelijk te doorgronden als mijn beperkte muzikale vermogens maar toelieten.

Na mijn terugkeer uit New Mexico borg ik mijn spullen op, zette mijn wandelschoenen in de kast, gooide de overhemden in de wasmand en legde de opname van de Chaconne in een uithoek van een verre boekenkast, waar ik hem makkelijk kon terugvinden als ik hem ooit weer nodig had, maar niet bij toeval weer in handen kon krijgen. Ik moest er niet aan denken dat een goedbedoelende maar onwetende vriend me ermee zou verrassen, door hem in een onbewaakt moment in de cd-speler te stoppen. Maar het was drukkend stil in huis en ik wilde wel ergens naar luisteren. Dus zette ik Glenn Goulds uitvoering van de Goldbergvariaties uit 1955 op, een van de meest geprezen en weerbarstigste opnamen die er ooit gemaakt zijn. Met haar ietwat blikkerig patina, nog van voor het digitale tijdperk, portretteert ze een pianist die iets wonderbaarlijks verricht, door als met gekleurd licht de verstrengelde lijnen te beschijnen van Bachs dertig variaties op een steeds terugkerend harmonisch schema. Zelfs critici die zijn spel soms dor vinden, of op de spits gedreven, met zijn bijna agressieve ontleding van de zenuwbanen van de muziek, zijn ervan onder de indruk. Als de opname vandaag gemaakt zou zijn, nu er zo veel middelen zijn waarmee het geluid bewerkt en bijgestuurd kan worden, zou je de pianist en zijn technici verdenken van manipulatie in de studio. Terwijl ik naar Goulds spel zat te luisteren ontwaarde ik in de Goldbergvariaties dezelfde bodemloze bron van emoties en betekenissen die ik tijdens mijn moeders laatste dagen had waargenomen in de Chaconne. En de perfectie van Goulds vertolking, zijn mentale vasthoudendheid, gaf me de rillingen.

Helderheid, precisie, subtiliteit, daar schortte het bij mij aan. Het probleem is dat zonder die kwaliteiten Bach onbenaderbaar is, en het onmogelijk is om anderen plezier te laten beleven aan zijn muziek. Iedere fatsoenlijk opgeleide pianoleerling leert al vroeg Bach spelen, en Bachs muziek is van wezenlijk belang voor alles wat erna komt. Buiten de schuld van mijn docenten was ik erin geslaagd om dat deel van de basisopleiding achter me te laten zonder ooit iets van Bach werkelijk onder de knie te krijgen. Zo rukte ik voortijdig op naar later repertoire, in het volle besef dat als ik Bach weer zou oppakken de elementaire manco's van mijn muzikale scholing onverbiddelijk aan het licht zouden komen. Daardoor kwam het dat ik Bach nagenoeg totaal uit de weg ging, zij het met een allengs toenemend gevoel van schaamte en spijt. In zijn muziek schuilt een universum aan schoonheid waarvan ik me altijd uitgesloten voelde.

Bach stelde me voor problemen die ik des te hinderlijker vond omdat ze rechtstreeks de achilleshiel van mijn talent blootlegden. Als jongeman speelde ik grote muziek, negentiende-eeuwse muziek, luid en snel en met veel dramatiek: muziek van Beethoven, Schumann en Brahms en componisten als Liszt, die de pianotechniek tot olympische hoogten hebben opgestuwd, muziek die atletische eisen stelt en overrompelend is voor luisteraars die waarschijnlijk niet weten dat dingen die moeilijk klinken vaak helemaal niet zo lastig zijn, en dat dingen die eenvoudig lijken alleen maar zo klinken in handen van een meester. Bij dergelijke muziek is het makkelijk om te doen alsof, om de basale, luidkeels verkondigde retoriek en dramatiek van haar romantische verlokkingen te benadrukken en intussen hier en daar wat noten weg te laten en alles te verdoezelen wat de vingers niet echt de baas kunnen. Maar Bachs muziek verdraagt geen enkele vorm van bluf, en brengt iedere tekortkoming genadeloos aan het licht. Bachs muziek leren spelen op middelbare leeftijd kwam voor mij neer op een confrontatie met levenslange slechte gewoonten. Als ik zou proberen me deze muziek eigen te maken kon ik er niet onder uit een akelig feit onder ogen te zien: dat mijn slecht bijgehouden vaardigheden rustten op een nog zwakker fundament.


© Frits van der Waa 2019