Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

 

Een fragment uit
Helden
van Stephen Fry, vertaald door Ineke van den Elskamp, Henny Corver, Pon Ruiter en FvdW


Het Elfde Werk van Herakles: De Gouden Appels van de Hesperiden

Uiteindelijk lukte het Herakles de Tuin van de Hesperiden te vinden.

Hij gluurde over de muur en zag de boom staan met zijn glanzende last van gouden appels. De grote draak Ladon had zijn slangachtige lijf om de stam gewikkeld. Toen hij een sterveling over de muur zag kijken hief hij zijn kop op en begon te sissen.

Herakles schoot zijn pijlen af, de draak schreeuwde het uit van pijn en zijn geschubde lijf gleed langzaam langs de stam naar beneden. Opnieuw lag een kind van Echidna en Tyfon dood ter aarde.

Herakles klom over de muur en liep naar de bomen toe. Hij merkte, zoals Prometheus al had gewaarschuwd, dat hij, als sterveling, de appels niet kon plukken. Niet dat zijn kracht niet toereikend was, maar telkens als hij zijn hand uitstak naar een appel verdween die.

Na een uur lang vergeefs proberen liep hij de tuin weer uit en ging op weg naar de kust, op zoek naar Atlas.

‘Deze poging,’ zei Herakles bij zichzelf, met een voor zijn doen ongewoon sprankje humor, ‘was vruchteloos.’

Uiteindelijk vond hij Atlas, die met gekromde schouders en onder grote inspanning stond te zweten in de middagzon.

‘Ga weg, sinjeur. Ga weg. Ik heb er een hekel aan om bekeken te worden.’

De aanblik van die enorme gedaante die zo’n grote last op zijn schouders torste was de moeite waard. Je zult wel eens afbeeldingen van hem gezien hebben op oude wereldkaarten, die de naam ‘atlas’ aan hem te danken hebben. Ook de zee ten westen van hem heet te zijner ere nog altijd de Atlantische Oceaan.

‘Neem me niet kwalijk,’ zei Herakles. ‘Ik moet je de groeten doen van je broer Prometheus.’

‘Huh!’ gromde Atlas. ‘De onnozelaar. Hij heeft de harde les geleerd dat het gevaarlijker is om een vriend van Zeus te zijn dan zijn vijand.’

‘Hij heeft mij verteld dat jij voor mij de gouden appels kunt halen die in de Tuin van de Hesperiden groeien.’

‘Ga ze zelf maar halen, en zie maar wat ervan terechtkomt.’

‘Er was een draak, maar die heb ik gedood.’

‘Man, ben jij even handig. En waarom heb je die appels dan niet bij je?’

‘Telkens als ik er een probeerde te plukken verdween hij.’

‘Ha! Dat deden de Hesperiden. Ze zijn alleen zichtbaar als het avond is. Het zijn vriendinnen van me. Ze komen hier en praten met me. Ze wissen het zweet van mijn voorhoofd als het ’s middags heet is. Waarom zou ik jou helpen om hen te bestelen? Wat zou je voor mij kunnen doen als tegenprestatie?’

Herakles legde hem uit hoe het zat met zijn opdracht. ‘Zie je, als ik zonder deze appels terugkeer naar Tiryns en mijn neef Eurystheus, zal ik nooit de schuld voor mijn verschrikkelijke misdaad kunnen inlossen. Dus jouw hulp is voor mij van onschatbare waarde. Maar ik kan ook iets voor jou doen. Je zucht al generaties lang onder het gewicht van het hemelgewelf. Ik zou je van die last kunnen verlossen terwijl jij de appels voor me haalt. Op die manier krijg ik wat nodig heb, en bezorg ik jou een zalige werkonderbreking, zonder dat de hemel op je schouders drukt.’

‘Jij? Jij de hemel dragen? Maar je bent een sterveling. Een behoorlijk gespierde, dat moet ik toegeven,’ liet hij erop volgen, terwijl hij Herakles nog eens goed opnam.

‘O, ik ben sterk genoeg, daar ben ik zeker van.’

Atlas dacht na. ‘Uitstekend. Maar als je denkt dat je het hemelgewelf overeind kunt houden zonder verpletterd te worden, kom dan naast me staan en probeer het eens.’

Herakles had in de loop van zijn leven vele staaltjes van zijn bovenmenselijke kracht vertoond, maar die vielen hierbij in het niet. Toen Atlas de hemel op zijn schouders legde, wankelde hij en had moeite om zijn evenwicht te bewaren.

‘In hemelsnaam, man, wil je jezelf wat aandoen? Je bénen moeten het gewicht dragen, niet je rug. Weet je dan niks van gewichtheffen?’

Herakles volgde Atlas’ raad op en verplaatste de ongelooflijke spanning naar zijn dijbenen.

‘Het gaat,’ hijgde hij, ‘het gaat!’

‘Niet gek,’ zei Atlas. Hij richtte zich op en strekte zijn rug. ‘Nooit gedacht dat ik ooit nog eens rechtop zou staan. Alle appels?’

‘“Breng me de appels van de... Hesperiden”... dat was... de... opdracht...’ zei Herakles. ‘Dus... ja, ik zou zeggen... allemaal...’

‘En de draak is dood?’

‘Zo dood als een pier.’

‘Mooi. Nou dan. Zo terug.’

Atlas ging ervandoor en Herakles concentreerde zich op zijn ademhaling. Wat er ook gebeurt, zei hij tegen zichzelf, ik zal mijn kinderen kunnen vertellen dat ik ooit de hemel op mijn rug heb gedragen. Wanneer hij aan zijn kinderen dacht, ging dat niet over de tientallen zoons en dochters die hij in de loop van vele jaren over de hele wereld had verwekt, maar alleen over de twee die hij had gedood toen hij door Hera van zijn zinnen was beroofd. Het gewicht van de hemel op je rug torsen, dacht hij, is lang niet zo’n afschuwelijke last als het bloed van je kinderen aan je handen hebben.

Atlas deed er wel erg lang over.

Vlak boven zijn hoofd kwam Helios langsrijden, om vervolgens neerwaarts te glijden in de rode gloed van zijn westelijke paleis.

Daar was Atlas dan eindelijk. Hij had een mand bij zich die tot de rand gevuld was met gouden appels.

‘Dank je, Atlas! Dankjewel. Wat aardig en vriendelijk dat je dit voor mij gedaan hebt.’

‘Geen dank,’ zei Atlas, terwijl er een sluw lichtje in zijn ogen verscheen. ‘Het is een genoegen je van dienst te kunnen zijn. Ik kan je zelfs nog meer helpen, door zelf naar Tiryns te gaan en ze namens jou aan je neef Eurystheus te geven. Het is de moeite niet...’

Herakles snapte maar al te goed wat de Titaan in de zin had. Zoals we intussen hebben kunnen zien was hij misschien niet de slimste man ter wereld, maar bij lange na niet dom. Een directe en ongecompliceerde benadering lag hem het best, maar hij had in de loop der jaren door schade en schande geleerd dat list en bedrog krachtiger wapens kunnen zijn dan pure kracht en ware moed.

‘Heus?’ zei hij op een toon waarin dankbaarheid en opwinding doorklonken. ‘Dat zou ongelooflijk aardig van je zijn. Maar je komt toch wel terug?’

‘Natuurlijk, natuurlijk,’ verzekerde Atlas hem. ‘Ik zal de appels bij Eurystheus bezorgen en meteen terugkomen – zonder zelfs maar een nachtje te blijven slapen in zijn paleis. Wat dacht je ervan?’

‘Ik kan je niet genoeg bedanken! Maar voor je gaat moet ik toch echt een soort kussentje in mijn nek hebben... als je het gewicht eventjes van me wilt overnemen, kan ik mijn mantel opvouwen en die over mijn schouders leggen.’

‘Ja, het kan behoorlijk schuren bij je schouderbladen, hè?’ zei Atlas opgewekt, terwijl hij de last overnam van Herakles. ‘Ik heb zelfs eeltplekken op mijn eeltplekken... Wacht eens! Waar ga je heen? Kom terug! Bedrieger! Leugenaar! Ellendeling! Ik maak je af! Ik breek al je botten! Ik... Ik...’

Pas toen Herakles een hele nacht een hele dag onderweg was, was het gebrul, gehuil en gevloek van de Titaan niet meer te horen. Vele jaren later, toen het tijdperk van de goden zijn einde naderde, toonde Zeus genade en veranderde Atlas in het gebergte in Marokko dat tot op de dag van vandaag het hemelgewelf draagt – en zijn naam.


© Frits van der Waa 2018