Een fragment uit
Wild Thing, een biografie van Jimi Hendrix
door Philip Norman, vertaald door FvdW
De nieuwste Britse stergitarist die Jimi serieus naar de kroon stak, was de in Yorkshire geboren John McLaughlin, een voorvechter van crossovers tussen rock, blues, jazz en Indiase klassieke muziek die hij later zou bundelen in het Mahavishnu Orchestra. Het geval wilde dat McLaughlin onlangs naar New York verhuisd was om zich aan te sluiten bij Lifetime, de jazzfusionband van drummer Tony Williams.
Mitch Mitchell, een oude vriend van McLaughlin, was toevallig ook weer in de stad en kwam naar de Village Vanguard om Lifetime te zien optreden. Na afloop nodigde hij McLaughlin uit voor een 'monumentale jam' met Jimi in de nog niet voltooide Electric Lady Studios, waaraan ook Buddy Miles meedeed. De gitarist herinnert zich Jimi als 'een van de bescheidenste en aardigste mensen die ik ooit ontmoet heb'.
McLaughlins briljante eclecticisme had hem ook toegang verschaft tot de jazzwereld in New York, waar hij meteen doorstootte naar de top door regelmatig met Miles Davis te spelen.
Davis betekende sinds het eind van de jaren vijftig voor de moderne jazz wat Jimi nu betekende voor de rock. Hij was een revolutionaire stilist die niet in één categorie onder te brengen viel en op gezette tijden koos voor een totaal nieuwe aanpak, met een spaarzame, melancholieke trompetstijl, waarin, net als bij Jimi's gitaarspel of de toneelstukken van Harold Pinter en Samuel Beckett pauzes en timing cruciaal waren. En wat die ruige rockmuziek ook teweegbracht, niets kon enige afbreuk doen aan zijn aura als coolste muzikant aller tijden.
Ook in zijn publieke leven brak hij met het gebruikelijke beeld van de rustige, introverte jazzmusicus, met zijn woeste, ontkroesde haar, zijn enorme collectie bonte kleren en dure auto's, zijn ostentatieve minachting voor de witte medemens, zijn openlijk beleden vrouwenhaat, huiselijk geweld en kortstondige carrière als pooier waarmee hij zijn heroïneverslaving bekostigde.
Omstreeks 1969 was Davis gaan experimenteren met rock en funk, terwijl Jimi's solo's in die tijd steeds meer opschoven naar bebop in de stijl van Charlie Parker. McLaughlin besefte wat voor fantastische fusie hierin school, en nam Davis mee naar een voorvertoning van Monterey Pop. Bij de scène waar Jimi zijn gitaar in brand stak, hoorde McLaughlin hem zachtjes roepen 'Damn... Damn!', wat voor Davis de hoogste vorm van lof was, al zal er ook enige spijt in hebben doorgeklonken dat hij nooit iets dergelijks had verzonnen met zijn trompet.
Voor Jimi was het een opwindende ervaring om Davis te leren kennen, want hij bewonderde diens spel al sinds het baanbrekende album Kind of Blue uit 1959, dat deel had uitgemaakt van zijn vaders angstvallig gekoesterde platenverzameling. Zoals John McLaughlin had gehoopt, begon het tweetal samen te jammen, zij het alleen in hun twee appartementen. Zelfs in het aangrenzende vertrek was er nauwelijks iets van te horen.
Davis, die was opgeleid aan de Juilliard School of Music, was verbluft dat Jimi helemaal niets van muziektheorie wist en probeerde hem bij hun eerste ontmoetingen nog iets bij te brengen over dat onderwerp. Maar hij gaf het al gauw op, in het besef dat songs van Jimi als 'that goddamned, motherfucking "Machine Gun"' (weer een van de grootste Miles Davis-complimenten) zich aan iedere vorm van theorie onttrokken.
Hun relatie verliep niet soepel, want de onverholen racistische Davis vond het maar niks dat Jimi omging met zo'n grote kring van witte musici, die hij met een enkele uitzondering als John McLaughlin beschouwde als een inferieure soort. Toen de Britse zanger Terry Reid op een dag de deur van Jimi's appartement voor hem opendeed, weigerde Davis dan ook een voet over de drempel te zetten en gromde: 'Ik wil dat fucking Jimi Hendrix zelf Jimi Hendrix' fucking deur openmaakt.'
Van tijd tot tijd gingen ze ook gevieren op stap, Jimi met Carmen Borrero, en Davis met zijn nog zwaarder gemaltraiteerde vriendin van dat moment. Anders dan Jimi werd Davis in Harlem als een vorst ontvangen. Toen ze een bezoek brachten aan Smalls Paradise, werden ze naar een speciale tafel in een afgeschermde nis gebracht, zodat hij en zijn gasten onbespied een joint konden roken.
De fusie tussen Jimi en Miles werkte beter dan John McLaughlin ooit had durven hopen, wat leidde tot het plan om samen met drummer Tony Williams de opnamestudio in te gaan. De enige bassist die voor Jimi in aanmerking kwam, was een man wiens uitmuntende spel altijd in het niet dreigde te vallen naast zijn kwaliteiten als zanger en songwriter en zijn immense beroemdheid als één kwart van de meest geliefde popgroep ter wereld.
Op 21 oktober 1969 stuurden Davis, Williams en Jimi gedrieën een telegram naar Paul McCartney in Londen waarin ze hem uitnodigden om samen met hen de studio in te gaan met Alan Douglas als producer. Het tijdstip had niet slechter gekozen kunnen zijn: de benoeming van de nieuwe manager van de Beatles, Allen Klein, had een breuk veroorzaakt tussen McCartney en de andere Beatles, wat hem had bewogen tot een zelfgekozen ballingschap op zijn Schotse boerderij en op de rand van een zenuwinstorting had gebracht. In zijn beleefde weigering berichtte Peter Brown, de assistent van de Beatles, dat hij 'met vakantie' was.
En ook zonder McCartney kwam het er niet van, want Davis en Tony Williams, gegrepen door visioenen van rock-'n-rollrijkdom, vroegen elk een voorschot van vijftigduizend dollar, waarna Douglas het project afblies. De enige opnames van de samenwerking tussen Davis en Hendrix de subliemste jazz-rockfusion die je je maar kunt indenken waren de in Jimi's appartement gemaakte bandopnames, die tot op de dag van vandaag niet zijn uitgebracht.
© Frits van der Waa 2020