Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

 

Een fragment uit
De zeventiende eeuw
door diverse auteurs, vertaald door FvdW

De instrumenten van de kennis

Harold J. Cook

Als we het hoge niveau en de wijdverbreide belangstelling voor de vroegmoderne Nederlandse wetenschap in ogenschouw nemen mogen we niet voorbijgaan aan de vakbekwame ambachtslieden, zoals de makers van het gespecialiseerde glaswerk voor scheikundige experimenten en de bereiding van chemicaliën, lenzenslijpers (van wie Baruch de Spinoza wel de beroemdste is) en makers van complexe meetkundige en optische instrumenten ten behoeve van landmeters en astronomen. Deze ambachtslieden werkten zowel voor de internationale als voor de binnenlandse markt en ontwikkelden zich vaak zelf tot wetenschappelijk expert. Halverwege de eeuw kreeg de Leidse familie Musschenbroek, die aanvankelijk koperen gebruiksvoorwerpen produceerde, bekendheid om zijn vakkennis en zijn vermogen om uit uiteenlopende materialen nauwkeurige wetenschappelijke instrumenten te vervaardigen op basis van samenspraak tussen de ontwerpers en de onderzoekers, waarmee nieuwe wetenschappelijke kennis werd ontwikkeld.

Een van de beroemdste voorbeelden van het samengaan van technische en wetenschappelijke vakkennis was de Nederlandse uitvinding van de telescoop, en wellicht ook van de microscoop. In de jaren 1580 kwamen er meer ambachtslieden met kennis van glasfabricage naar de Republiek, die voorzagen in de behoefte aan glazen flessen voor het vervoer van dranken of vensterglas voor huizen, maar ook semi-luxueuze producten ontwikkelden als glazen tafelgerei en brillen. Lenzenslijper werd een gangbaar beroep, waarvoor kennis van optica uiteraard een vereiste was. In de zomer van 1608 vroeg Hans Lipperhey uit Middelburg, een van de meesters in dit vak, patent aan voor een instrument in de vorm van een buis met lenzen aan beide uiteinden om 'ver te kijken'. Toen prins Maurits en zijn broer Frederik Hendrik in Den Haag de kans kregen om door dit instrument te kijken, zagen ze ogenblikkelijk in welk nut dit zou kunnen bewijzen bij gevechtshandelingen te land en ter zee, en hun tegenspeler, de Spaanse generaal Ambrogio Spinola – die daar verbleef met het oog op onderhandelingen over een wapenstilstand – was niet minder onder de indruk. Lipperheys optische wonderinstrument was wellicht afgeleid van een eerdere uitvinding van Sacharias Janssen (ook een lenzenmaker uit Middelburg). Maar in oktober meldde Jacob Metius, de broer van Adriaan Metius uit Franeker, dat hij al sinds 1606 aan een dergelijk apparaat werkte: er is bewijs dat hij zijn telescoop, zoals het instrument later genoemd werd, heeft gedemonstreerd bij de Frankfurter Buchmesse van 1608, waar hij reclame maakte voor het door zijn broer geschreven boek Institutionum astronomicarum (1608). Uiteindelijk verstrekte de Staten-Generaal geen patent omdat men van oordeel was dat het instrument te makkelijk na te maken was. Maar het nieuws verbreidde zich snel: al in de zomer van 1609 werkte Galilei aan een verbeterde versie van de telescoop en richtte die op de nachtelijke hemel, waarna hij weldra faam verwierf met zijn Siderius Nuncius (1610).

Waarschijnlijk niet lang daarna maakte Cornelis Drebbel, een zeer ingenieuze uitvinder en experimentator uit Alkmaar, die door de beroemde graveur Jacob de Gheyn was ingewijd in de alchemie, een begin met de ontwikkeling van een vergelijkbaar instrument met twee lenzen waarmee kleine objecten bestudeerd konden worden, wat uiteindelijk een microscoop werd. Tegen het midden van de eeuw werd bekend dat goedkope instrumentjes met een uit kleine druppeltjes gesmolten glas vervaardigde lens een sterkere vergroting met minder vervorming opleverde. Blijkbaar was Johannes Hudde – een burgemeester van Amsterdam en voormalig student van de Nederduytsche Mathematique in Leiden – degene die Anthonie van Leeuwenhoek, een stadsambtenaar uit Delft, leerde hoe hij zulke lenzen moest maken. Van Leeuwenhoek, die zijn eigen lenzen sleep, verbeterde de gebruikelijke methoden zozeer dat hij objecten tot 270 maal kon vergroten, en hoewel hij geen Latijn kende en geen universitaire graad had, ontpopte hij zich tot een befaamd virtuoos van de nieuwe wetenschap, dankzij zijn ontdekking van tot dan toe onvoorstelbare levende organismen waaronder 'animalcules' (eencelligen), rode bloedcellen en menselijke en dierlijke spermatozoa. Misschien werd zijn belangstelling voor de optica aangewakkerd door zijn Delftse buurman Johannes Vermeer – die evenmin een universitaire graad bezat – en wellicht een camera obscura heeft gebruikt als hulpmiddel bij het schilderen. Met andere woorden: de telescoop en de microscoop – instrumenten die als zinnebeeld van de nieuwe wetenschap kunnen gelden – kwamen voort uit het gemengde milieu van ambachtslieden, wetenschappers en werktuigbouwkundigen dat aangetroffen kon worden in steden als Middelburg, Franeker, Alkmaar, Amsterdam en Delft.


© Frits van der Waa 2021