Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

Alle stukken over FZ op deze site


Verschenen in de Groene Amsterdammer van 6 februari 1985

Griezelige verrassingen tussen de groeven

Inventiviteit en muzikale roofbouw van Frank Zappa


Frank Zappa blijft een onberekenbare musikus. In september geeft hij een koncert dat perfekt is, maar dat niet de indruk wekt dat er in zijn muziek nog ontwikkeling gaande is. Dan verschijnt in oktober de dubbel-elpee Them or us, met toch weer een enkel nieuw geluid. Een maand later ligt er al weer een nieuwe Zappa op de draaitafel: The Perfect Stranger. Ditmaal geen pop, maar muziek voor klein orkest onder leiding van niemand minder dan Pierre Boulez, afgewisseld met Zappa's eerste, maar geenszins wankele schreden op het gebied van de computermuziek. Maar daar blijft het niet bij, want omstreeks de jaarwisseling verschijnen er pats boem nog eens twee Zappa-albums: één met muziek van de achttiende-eeuwse komponist Francesco Zappa, en een opname van do musical Thingfish, in een fraai uitgevoerde doos met drie platen en een tekstboek. Ternauwernood bijgekomen van deze Zappa-ovordosis beschrijft Frits van der Waa een zeer verlicht muziekdespoot.

Cerebraal, bits, cynisch: het zijn niet de kwaliteiten waarmee je een groot publiek bereikt. Frank Zappa's aanhang bestaat dan ook uit een weinig hitgevoelige selekte kring van liefhebbers, die zich toch steeds weer schijnt te verjongen. Zelf heeft de nu 44-jarige musikus er altijd weinig twijfel over laten bestaan dat hij een komponist van serieuze muziek is, met Edgar Varèse en Igor Strawinsky als lichtende voorbeelden. Maar dan wel een komponist die zich in de eerste plaats bedient van het instrumentarium, de produktiekanalen en – vaak ook – de stijlen van de popmuziek. Toch tonen zijn vier jongste produkties eens te meer aan dat zijn grillige muziek eigenlijk in geen enkel hokje valt onder te brengen.

Zappa presenteerde zich halverwege dle jaren zestig voor het eerst (met wat toen nog de Mothers of Invention heette) als een vreemdsoortige exponent van de underground-muziek, Zijn doelbewust gekozen ugly imago en zijn kontroversiële teksten leidden tot een boykot van de Amerikaanse radiostations en gecensureerde versies van zijn platen. Voortdurende vernieuwing kenmerkte jarenlang zijn muziek. De metamorfoses wisselden elkaar nog sneller af dan de bezetting van zijn band, en waren zelfs voor trouwe bewonderaars moeilijk bij te benen. Hij ontpopte zich als orkestkomponist, gitaarvirtuoos, entertainer, en als vokalist – met een bereik in de laagte waar zelfs Cherry Duyns jaloers van zou worden. Zijn produktiviteit is enorm: sinds Freak Out, zijn eersteling uit 1966, heeft hij 38 lp's gemaakt, waarvan twaalf dubbelalbums, en dan schijnen or nog kasten vol onuitgebracht materiaal te staan. Pop, jazz, en hedendaagse 'klassieke' muziek, gekruid met een flinke dosis satire en kabaret zijn de ingrediënten van Zappa's uitzonderlijk muzikaal vokabulaire. Op zijn vroegere platen liepen al die elementen in een barok mengsel door elkaar, ook binnen de stukken zelf. Verschillende fases zijn aan te wijzen, waarin nu eens het ene, dan weer het andere idioom de boventoon voert.

In zijn band is Zappa absoluut alleenheerser en werkgever naar kapitalistisch model: hij en niemand anders deelt de lakens uit. Daar betaalt hij voor. Jonge, talentvolle musici schitteren onder zijn supervisie, om daarna (meestal) in vergetelheid te verdwijnen. Hij heeft de allure van een Von Karajan. Sinds ook zijn kinderen hun bijdrage leveren in zijn muziek dringt bovendien de vergelijking met de Duitse avant-garde-komponist Stockhausen zich op. Maar waar Stockhausen zijn musici – en zelfs zijn zoon en dochter – tot ršbots reduceert, geeft Zappa ze de kans hun mogelijkheden te ontplooien. Plezier in het muziek maken, improvisatie en spontaniteit horen evenzeer bij zijn muziek als de strikte discipline. Terwijl de meeste andere popmuziek in de studio tot stand komt, en daarna moeizaam op het podium wordt nagespeeld, bewandelt Zappa de weg in omgekeerde richting. Vaak zijn zijn grammofoonplaten gebaseerd op live-opnamen, al dan niet bijgemixt in de studio.

Disco-stijl

Een ongeëvenaard staaltje van zo'n uitvoering, en typerend voor de manier waarop Zappa stijlen en idiomen vermengt is The Black Page. Het stuk is te vinden op de plaat Zappa in New York, in drie verschillende versies en voorzien van het volgende gesproken kommentaar:

"Dit stuk is oorspronkelijk geschreven als drumsolo. Toen Terry The Black Page had leren spelen, dacht ik: Misschien klinkt het ook goed op andere instrumenten. Dus schreef ik een melodie die het ritme van de drumsolo volgde. Dat werd The Black Page deel 1: de hard version. Toen zei ik: En al die andere mensen die de Black Page-melodie wel zouden kunnen waarderen, maar de statistische densiteit van de grond-vorm niet kunnen vatten? Dus ik ging weer aan het werk en konstrueerde een begeleidinkje in cheap disco-stijl. Dit is The Black Page, deel twee: de easy teenage New York version."

De muziek van dit type is onmiskenbaar en onnavolgbaar Zappa: een eenstemmige melodie, die zich in flitsende ritmische schakeringen ontwikkelt, al dan niet voorzien van harmonische ondersteuning. Zappa werkt niet met de in deze eeuw zo veel beoefende twaalftoonstechniek. Zijn muziek is soms heel komplex, maar altijd betrokken op basistonen en -harmonieën, al zijn dat er soms meer tegelijk.

Diametraal daartegenover staat Zappa's pop-muziek; eigenlijk geen echte popsongs, maar eerder muzikale kommentaren op stijlen of genres. Daarin lijkt Zappa inderdaad op Strawinsky, die ook allerlei modellen aan andere muziek ontleende. Maar Zappa's relatie tot de popmuziek is komplexer: doelbewust licht hij stoplappen en clichés uit hun verband, wat vaak de werking van een persiflage oplevert. Maar tegelijkertijd is hij dol op diezelfde meligheid, voor hem vooral belichaamd in de popmuziek van de jaren vijftig. Zoals je kitsch mooi kunt vinden, juist omdat het zo lelijk is.

Als er één komponist is waarmee Zappa dan ook echt veel gemeen heeft is het niet de door hem zo bewonderde Edgar Varèse, maar Charles Ives. Dat zit hem in de gretigheid waarmee beide komponisten putten uit de Amerikaanse populaire, 'triviale' muziek. Alleen zit er ruim zeventig jaar tussen. Ives kreeg zijn ideeën door de marsen en hymnen van de dorpsfanfare, Zappa's kulturele erfdeel is de blues, de filmmuziek en de popmuziek uit zijn eigen jeugd.

Wie meligheid als stijlelement hanteert, loopt natuurlijk levensgroot het gevaar in werkelijke meligheid te vervallen. Dat is Zappa ook overkomen. Zijn laatste platen bevatten nét iets te veel sjabloonachtige nummers met veel dreinende herhalingen.

De stereotypie van Zappa's latere platen zit hem dan ook niet in de teksten, maar eerder in een te grote muzikale voorspelbaarheid, en vooral in zijn talloze gitaarsolo's: huilend, gorgelend, tokkelend en knauwend overwoekeren ze de groeven. In live-optredens werken ze heel goed, en dat heeft Zappa het idee bezorgd dat hij een van 's werelds gitaar-giganten is. Dat imago onderstreepte hij twee jaar geleden nadrukkelijk met de drie lp's omvattende doos Shut up 'n play yer guitar. Nu is Zappa een goed gitarist, maar zijn geluid is agressief, rauw en wat eenvormig, en zijn improvisaties zijn niet altijd boeiend genoeg om ze per strekkende meter op de plaat te zetten. Zeker na 'Shut up' is er weinig meer aan toe te voegen.

'Them or us' biedt een goede dwarsdoorsnede van een aantal Zappa-idiomen, maar helaas zijn daar ook de gitaarsolo's bij inbegrepen. Bij elkaar nemen ze zeker weer een hele plaatkant in beslag, terwijl eigenlijk alleen het vijf minuten durende titelnummer genoeg opbouwen spankracht heeft.

Maar een paar schitterende stijlproefjes van meta-popmuziek maken veel goed. Hoogtepunt is het uit de hand lopende kabaretliedje The planet of my dreams, overigens nog geen twee minuten lang. Als satirikus is Zappa misschien wel op zijn best.

Toch stelt de pas uitgebrachte musical Thingfish wat teleur. Dat komt vooral doordat een aanzienlijk deel ervan wordt gevormd door – vrijwel letterlijke – herhalingen van oudere successen, die met enig wringen in een groter geheel zijn ondergebracht. Maar op zichzelf is Thingfish geen slecht produkt. De hondeling is minder fragmentarisch en warrig dan in andere muziek van Zappa waaraan een verhaal ten grondslag ligt. Een beproefde theatertruuk – het opvoeren van een musical binnen de musical – schept ruimte voor zijn ongebreidelde hekeldrift.

Van meet af aan heeft Zappa in zijn teksten dom kuddegedrag belachelijk gemaakt. De Plastic People, de Disco Boy, de Wet T-shirt Night: niets ontziend neemt hij ze op de korrel. Hij spreekt daarbij onverbloemd over seks (vaak in haar meest extreme uitingen), omdat die in zijn optiek een van de belangrijkste drijfveren van het bestaan is. Zoals altijd worden satires verkeerd begrepen, en Zappa is er dan ook al menig maal van beschuldigd seksistische en racistische denkbeelden uit te dragen. Ook het nummer He's so gay uit Thingfish heeft al de nodige weerstand opgeroepen. Maar het nummer gaat over iemand die omwille van karrière en status bewust 'gay' is geworden: een façade, zoals ook de opgefokte vrolijkheid van het liedje maar schijn is. De meligheid is hier duidelijk een stijlmiddel.

Hedendaagse komponist

Zappa is een gevierd bandleider en gitaarvirtuoos geworden. De volgende stap is duidelijk: erkenning als Hedendaags Komponist! Weliswaar beweert hij over zijn recente opus, The Perfect Stranger, dat de muziek niet meer dan een onderhoudend karakter heeft en zeker niet verward mag worden met andere vormen van artistieke expressie, maar dat is waarschijnlijk weer een van zijn vele mystifikaties. Helaas maakt zijn orkestmuziek, sporadisch ook op vroegere platen te horen, doorgaans een fragmentarische en over-impulsieve indruk. De opname van het Londense orkest op 'Zappa Vol. I' klinkt ondanks de vaak verbluffende virtuositeit mager en bloedeloos. Met zijn vele, wisselvallige en dubieuze idiomen, waarin vage echo's doorklinken van Varèse en Strawinsky, verzandt de muziek meestal in kleurrijk gemijmel. Zelfbeperking en konsekwentie heeft Zappa van zijn idolen niet geleerd. Als hij voor orkest schrijft schiet zijn diversiteit haar doel voorbij.

Zappa heeft veel moeite zijn orkestmuziek aan de man te brengen. Het is moeilijke muziek, waarvoor veel repetitietijd nodig is en daar zijn orkesten niet altijd voor te vinden. Hij moet zich dan ook hebben verkneukeld, toen de beroemde dirigent en komponist Pierre Boulez hem de opdracht gaf voor 'The Perfect Stranger', een danssuite in zeven delen. Toch gaan twee van de drie instrumentale delen op deze plaat weer gebukt onder de bekende Zappa-kwalen. Als hij voor blazers schrijft is het wel in orde, maar van de strijkers kan hij beter afblijven: het klinkt al snel als mislukte Hollywood-muziek. De uitvoering van Boulez en zijn Ensemble InterContemporain is zonder meer geweldig, maar alleen Naval aviation in art?, tweeëneenhalve minuut lang, is spannend en smaakt naar meer.

Ongegeneerd experimenteren

De rest van de plaat is daarentegen overrompelend: per computer tot stand gekomen muziek, al vermeldt de hoes de deelname van het Barking Pumpkin Digital Gratification Consort. Gek genoeg openbaart zich hier opnieuw het genie van tien jaar terug: de Zappa die ongegeneerd experimenteert met elektronika en er wonderwel in slaagt een goed stuk muziek neer te zetten. Wat hem met een orkest niet lukt, bereikt hij met een computer; vier kompleet verschillende delen, elk in zich zelf besloten, met een gedoseerd gebruik van klanken, en een koherente opbouw. Komplex, maar niet nodeloos ingewikkeld, en zo direkt dat de ensemblestukken ernaast in het niet vallen. De elektronische klank zit Zappa's muziek als gegoten. Hier pas komen zijn beheersing van klankkleur en ritme goed tot hun recht.

Zoals vaak zijn ook hier weer echo's'en Leitmotive uit vroeger werk te horen. Zappa ziet zijn oeuvre als een 'werk in uitvoering' en hanteert daarvoor de term konceptuele kontinuïteit. Dat wil zeggen dat thema's, symbolen en muzikale evenementen op allerlei niveaus terugkeren in zijn muziek. Voor de Zappa-liefhebbers is dat soms een waar feest der herkenning. Toch kan dat ook te ver gaan. Met het herkauwen van oudere nummers zoals dat op Thingfish gebeurt, pleegt Zappa niet alleen roofbouw op zijn eigen repertoire, maar ook op zijn publiek.

Een subtieler voorbeeld van muzikaal hergebruik is Ya Hozna, een van de griezeligste verrassingen op 'Them or us': een opzwepend riffje, waarboven onheilspellende vokalen naargeestig uitmonden in een (gelukkig) korte gitaarsolo. "Backwards vocal – you figure it out", meldt de hoes.

En ja hoor: achteruit draaien maakt een listige montage van materiaal uit eerdere platen hoorbaar. Zappa blijft gelukkig ook in zijn popmuziek experimenteren, al is het spijtig dat hij de grap in Thingfish nog eens overdoet – en nu heel doorzichtig met Won ton on, een retrograde versie van No not now.

Zappa - Them or us, EMI IC 164Y.2402343. Boulez canducts Zappa - The Perfect Stranger. EMI 066 EL 2701531.
Zappa - Thingfish, Barking Pumpkin Records
SKCO -74201, Francesco Zappa, Barking Pumpkin Records ST - 74202.


© Frits van der Waa


Verschenen in de Groene Amsterdammer van 22 januari 1986

Frank Zappa

Weet u het nog, de 'duivelse boodschappen' die in de popmuziek verstopt zouden zitten? Een geweldige vaart liep het uiteindelijk niet, maar een staartje zat er toch wel aan dat muisje. De Amenkaanse rechtervleugel, altijd goed in het aanwijzen van zondebokken, is op de gedachte gekomen dat de verloedering van de samenleving wel eens te wijten zou kunnen zijn aan die vieze muziek, waarin steeds openlijker over seksuele handelingen gezongen wordt. L'histoire se répète: in de jaren vijftig waren het de strips, nu dus de pop.

Omdat de vrijheid van meningsuiting ook in de Verenigde Staten een groot goed is, is het mobiliseren van de publieke opinie de enige manier om een soort van censuur te bewerkstelligen. Zoals bekend zijn Amerikanen daar erg goed in. Zo heeft men het idee naar voren gebracht dat grammofoonplaten maatschappijen – strikt 'vrijwillig' natuurlijk – hun produkten zouden moeten voorzien van een sticker met een Waarmerk van Goedkeuring. Het een en ander werd afgelopen september besproken in een hoorzitting, waarbij tevens een aantal getuigen à decharge was ge•nviteerd. Onder hen ook Frank Zappa, die in zijn teksten al twintig jaar lang onverbloemd spreekt over seks in al zijn orale, anale, sado-masochistische en andere varianten, en wiens platen, zo'n veertig stuks inmiddels, derhalve haast evenzoveel stenen des aanstoots vormen.

Zappa, fel gekant tegen de plannen van die Morele-Herbewapeningslobby, was zo slim de hele diskussie op band vast te leggen en te verwerken in een nieuwe kompositie, Porn Rock, te beluisteren op zijn onlangs verschenen lp Frank Zappa meets the Mothers of Prevention. Het resultaat is buitengewoon komisch. Na een korte expositie van het oorspronkelijke materiaal worden de stemmen van de voorzittende, o zo achtenswaardige senatoren op talloze manieren door de elektronische gehaktmolen gedraaid. Met messcherpe ironie heeft Zappa de meest saillante brokjes tekst naar voren gehaald en als het ware onder een vergrootglas gelegd. Zo worden de samengeknepen lippen, waarmee een der aanwezige dames zich het woord seks uit de mond perst, duidelijk hoorbaar in de muziek. De melige opmerking 'Maybe I could make a good rock star' verwerkt hij tot een meerstemmig chorus en stapelt de heren van de kommissie nog meer vurige kolen op het hoofd door ze uitgebreid als 'vocalisten' op de hoes te vermelden.

Porn Rock is een schitterende jijbak, die bovendien opnieuw de sfeer oproept van de ongebreidelde experimenten op Zappa's eerste album, Freak Out. Ondertussen belemmert het nummer, met zijn overdadige lengte van twaalf minuten, wel de genietbaarheid van de plaat, die toch al geen sterke eenheid vormt, doordat Zappa zoals gebruikelijk uit vele verschillende vaatjes tapt. Het aandeel van Ike Willis, met zijn stem van suikerspek, begint inmiddels een erg stereotiep element van Zappa's vocabulaire te worden, al geeft hij in Yo Cats een fraai staaltje van crooning weg. Even onvermijdelijk zijn de gitaarsoli, die overigens listig zijn ingebed in arrangementen met opwindende ritmeverschuivingen. Zappa's vaardigheden komen het best tot hun recht in twee korte elektronische stukken, Little beige Sambo en Aerobics in bondage, waarmee hij laat horen dat er ook met 'gewone' toonladders nog avant-gardemuziek kan worden geschreven. Alleen jammer dat ze allebei zo triviaal eindigen.

Een andere vaste en hinderlijke gewoonte is dat de plaat hier de eerste maanden alleen in een peperdure Amerikaanse persing te krijgen is. Leuk voor het afromen van de fanatenmarkt; meer terloops geïnteresseerden kunnen er te zijner tijd een goede koop aan hebben.

Frank Zappa meets the Mothers of Prevention. Barking Pumpkin Records ST 74203.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 5 mei 1988, Kunst, recensie

Kalende Zappa is niets veranderd

Frank Zappa, in de Ahoyhallen, Rotterdam.

Frank Zappa is onverbeterlijk. In zijn meer dan twintigjarige loopbaan heeft hij, eerst met zijn Mothers of Invention, en later onder eigen naam, het grensgebied tussen pop, jazz en serieuze "avantgarde"-muziek onveilig gemaakt.

Hoe dikwijls luisteraars en critici ook constateerden dat het nu echt afgelopen was met Zappa's muzikale vernieuwingen, even vaak toverde de sinistere magister weer nieuwe, dikwijls controversiële, konijnen uit zijn hoge hoed. Zo liggen de gecompliceerde computerklanken op het album Jazz from hell uit 1986 (ondanks de stortvloed van sindsdien op cd uitgebracht materiaal nog steeds zijn meest recente opname) menige Zappa-fanaat toch te zwaar op de maag.

De maestro stond dinsdag, voor het eerst in bijna vier jaar, weer in de Rotterdamse Ahoyhal. Hij leverde in flitsende, messcherpe soli het bewijs dat hij het gitaarspelen niet verleerd is, al heeft hij het instrument een aantal jaren niet aangeraakt. Hij hamerde, driftig typend, Varèse-achtige muziekstructuren uit zijn Synclavier. Hij hanteerde losjes de dirigeerstok en toonde daarbij een uitdrukkelijke autoriteit, alsmede een kalend plekje op de kruin.

Zappa is 47, en hij is in topvorm. Hij bereist Europa met een elfkoppige band, waarin de basis-rockgroep (met vaste krachten als zanger Ike Willis, en toetsenspeler Bobby Martin) luisterrijk is uitgebreid met een blazerssectie. Dat was de eerste verrassing.

De vijf blazers, onder wie de in jazzkringen geziene trombonist Bruce Fowler, kregen weinig solistische speelruimte, maar schitterden als ensemble in opwindende arrangementen van vocale nummers uit de jaren zestig als Let's make the water turn black. Andere nummers voorzagen ze van een solide en sonore ondergrond, waar vooral de knorrende bassax van Kurt McGettrick (tevens piccolo!) een belangrijk aandeel in had.

Het programma was als altijd vormgegeven als een kaleidoscopische, maar naadloos aaneengesloten potpourri. Die bevatte – en dat was de tweede verrassing – niet alleen een selectie uit Zappa's omvangrijke oeuvre, maar ook een bewerking van de Bolero van Ravel, een mootje uit Stravinsky's L'histoire du soldat, en door Zappa als "comedy material" geannonceerde cover-versies van verschillende Beatlenummers en Stairway to heaven van Led Zeppelin – compleet met op het podium geworpen damesondergoed.

Coveren is niets nieuws voor Zappa. Hij doet het al jaren met zijn eigen werk. Ook bij dit concert had hij verschillende nummers in nieuwe jasjes gestoken. En de Bolero, hoewel hier en daar opgeluisterd met zware feedback en funkbassen, klinkt toch als een hommage aan Ravels orkestratiekunst. De Beatle-covers zijn daarentegen ronduit verwarrend. Wat zit er achter? Respect of hekeldrift? De muziek wordt notengetrouw gevolgd, en is meer dan vakkundig georkestreerd: hoe Zappa de strijkersklanken van Strawberry Fields en I am the walrus weet te vertalen naar zijn blazers grenst aan het ongelooflijke.

Maar terwijl de walrus-teksten, evenals die van Led Zeppelins hemeltrappen, onaangetast blijven, zijn andere grotesk misvormd: picture yourself on a whore in New Orleans. Entertainment van de bovenste plank, dat wel.

Voor zijn nieuwe ensemble en met het oog op de Amerikaanse presidentsverkiezingen heeft Zappa een reeks nieuwe songs geschreven. Helaas kwamen die in het concert van dinsdag niet aan de orde (het woensdagprogramma, niet door mij bijgewoond, was volkomen verschillend). Maar de teksten, opgenomen in het programmaboek, hekelen de hypocrisie van fundamentalistische tv-dominees en republikeinse politici op niet mis te verstane wijze: Robertson says that he's the one - Oh he sure is if Armageddon is your idea of family fun. Zappa's muziek blijft veranderen, zelf is hij niets veranderd.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 15 september 1989, Kunst, recensie

Zigzaggend door het leven van Zappa

Het boek begint als een soort groteske jeugdherinneringen-roman en eindigt met een ratelende tirade over alle mogelijke problemen: van drugs tot perestrojka, van religie tot inkomstenbelasting.

De omslag wordt gesierd door het portret van de auteur, tevens hoofdpersoon, in de gedaante van een gesoigneerd zakenman, zij het niet zonder een licht mefistofelische oogopslag.

Hij beschouwt sigaretten als voedsel en zijn composities als entertainment objects. Zijn belangrijkste opvoedkundige advies luidt: houd je kinderen zo ver mogelijk uit de buurt van een kerk. Zelf heeft hij er vier, Moon, Dweezil, Ahmet en Diva: "De mensen maken een boel drukte over de 'vreemde namen' van mijn kinderen", stelt hij vast, "maar het is een feit dat, welke voornamen ik ze ook gegeven zou hebben, het hun achternaam is waar ze last mee zullen krijgen."

Zappa is de naam, Frank Zappa, een naam die inderdaad sinds 1966 – het jaar dat Freak Out!, de eerste lp van de Mothers of Invention, verscheen snel berucht is geworden. En gebleven.

Frank Zappa, de eigenzinnige componist die zich in geen enkel hokje laat plaatsen, is inmiddels 48 jaar oud en heeft – naast de bijna vijftig albums die hij sindsdien heeft geproduceerd – nu ook een boek op zijn naam. Over zichzelf. Het heet dan ook The Real Frank Zappa Book.

Er staan veel hoofdletters in, een typografisch middel dat Zappa veelvuldig toepast, naast cursieven, kapitalen en vette letters – maar een Echt Boek, nee, dat is het niet geworden. De manier waarop het tot stand is gekomen, is daar ongetwijfeld debet aan.

Zappa heeft zijn "verhaal" verteld aan zijn co-auteur, Peter Occhiogrosso. Diens uitwerking van het materiaal is vervolgens opnieuw bewerkt door Zappa. De procedure, die vóór de komst van de huiscomputer ondenkbaar zou zijn geweest, is behalve economisch ook heel werkzaam: elke episode vertoont van begin tot eind Zappa's kenmerkende, scherpe manier van uitdrukken.

Een autobiografie is het niet, eerder een geïmproviseerd zelfportret, waarbij de improvisatie halverwege overgaat in allerlei zigzagbewegingen om vervolgens naar heel andere thema's en toonzettingen te koersen.

Verraderlijk, zo'n boek. De eerste hoofdstukken, die ruwweg een derde deel van het boek beslaan, beschrijven immers wel degelijk de eerste dertig jaar uit het leven van Frank Vincent Zappa. Toch is juist dit deel, ook voor wie niet om Zappa of om zijn muziek geeft, uiterst lezenswaardig. Het is pure cultuurhistorie. De doorkijkjes naar het Amerika van de jaren vijftig met zijn benarde atmosfeer zijn niet minder bizar dan de extravagante personages die opdoemen in de beschrijvingen van de Freak Scene van de jaren zestig in Los Angeles.

Dan verlaat het boek onverhoeds de chronologische lijn en belandt de lezer in een van Zappa's talrijke juridische verwikkelingen, een geding dat hem in 1975 tot in de Londense Old Bailey voerde. Het is het absolute hoogtepunt van het boek. De woordelijk weergegeven uittreksels tonen aan dat een onwezenlijke en nonsensikale rechtszitting als aan het slot van Alice in Wonderland allerminst op fantasie hoeft te berusten.

De confrontatie tussen de wereldvreemde Britse juristen, die tot in de onbenulligste details ingaan op obsceen geachte songteksten, en Zappa, die zijn antwoorden zorgvuldig formuleert maar nergens doekjes om windt, heeft volstrekt karikaturale gevolgen.

Tegelijkertijd laat de afgedwongen tekst-analyse zien hoe geraffineerd Zappa zijn vermeende schuttingtaal hanteert en hoe onverbiddelijk hij daarmee de realiteit weerspiegelt – al lijken de beelden afkomstig uit een lachspiegel.

In de volgende sectie, All about Music, begint de zwakke constructie van het boek zichtbaar te worden. Weliswaar verschaft het omvangrijke hoofdstuk enige nieuwe inzichten in Zappa's muziek, maar ook bevat het veel fragmentarische gedachtengangen en theorieën die schreeuwen om meer uitwerking.

Zappa's weinig succesvolle confrontaties met het klassieke symfonie-orkest komen uitvoerig aan bod, waarbij de sarcastische humor die tot dan toe het boek zo leesbaar maakte, rancuneuze accenten begint te krijgen. Ingrediënten als Zappa's commentaar op de minimal music ("monochromonotonie"), of zijn bewondering voor Pierre Boulez – ook al eet deze "plakjes koeieneus" – zijn weer haarscherp en bondig geformuleerd.

Na dit hoofdstuk begint Zappa de rest van de wereld te bespreken en boet het boek ernstig in aan vaart. Het wordt een stuk minder interessant. Zijn verzet tegen de PMRC (Parents' Music Resource Center), een lobby van verontruste senatorsvrouwen die niet willen dat hun kinderen naar "porn rock" luisteren, is veel te uitvoerig beschreven.

Zijn afschuw van de kongsi tussen "televangelisten" en politici heeft hij op albums als You Are What You Is en Broadway the Hard Way, zijn meest recente release, veel briljanter vormgegeven.

Een plezierig intermezzo te midden van de bijtende beschouwingen over Geld en Macht vormt het hoofdstukje over Zappa's dadaïstische en toch ordelijke gezinsleven. Maar de finale, een opsomming van mislukte projecten (waaronder plannen voor een opera tijdens de wereldkampioenschappen voetbal van 1990 en een nogal utopisch aandoend voorstel voor driedimensionale televisie) moet zelfs verstokte Zappafanaten aan het hoofdschudden brengen.

Net als dikwijls in zijn muziek, weet Zappa niet waar hij moet ophouden. Daardoor raakt de draaikolk die de lezer aanvankelijk meezuigt en het hem haast onmogelijk maakt het boek terzijde te leggen, geleidelijk tot stilstand.

Desondanks – en ook al waarschuwt Zappa in zijn voorwoord dat zijn boek niet moet worden beschouwd als een volledige "oral history" en uitsluitend is bedoeld als entertainment – is The Real Frank Zappa Book het aangewezen document voor wie kennis wil maken met zijn uitzonderlijke, over-creatieve persoonlijkheid.

Wie daarentegen behoefte heeft aan een afstandelijker benadering, discografieën en literatuurlijsten, moet nog steeds terugvallen op Dominique Chevaliers Viva! Zappa uit 1985, hoewel het niet meer volledig up to date is. Alle andere boeken kunnen gerangschikt worden onder wat Zappa omschrijft als "domme boeken die zogenaamd Over Mij gaan".

Frank Zappa & Peter Occhiogrosso: The Real Frank Zappa Book. Poseidon Press, import Van Ditmar; f 54,65. ISBN 0 671 63870 X.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 19 mei 1990, Kunst, recensie

Een veelkoppig ongebreideld talent

Meer dan vijfduizend mensen stonden op Frank Zappa te wachten toen hij twee maanden geleden aankwam in Praag. Zappa's muziek mag in het Westen controverses oproepen, in de landen van Oost-Europa was ze tot de omwentelingen van vorig jaar doodgewoon verboden – een flinke stimulans voor de onvoorwaardelijke bewondering waar Zappa-fans toch al toe neigen.

Zappa kwam naar Oost-Europa voor de kunst, voor de politiek, en voor zaken – de drie elementen die hij in zijn 25-jarige loopbaan met groeiende virtuositeit heeft weten te verenigen.

De Amerikaanse omroeporganisatie Financial News Network had Zappa uitgezonden om culturele en zakelijke contacten te leggen. Maar de reis was ook niet zonder ideologische betekenis, want Zappa is een gedreven verdediger van het recht op vrije meningsuiting, volgens hem ook in het Westen een bedreigd goed. De lobby van verontruste ouders die popmuziek van een fatsoensrakkers-keurmerk wil voorzien kan ervan meepraten. Ze heeft Zappa's scherpe tong haast aan den lijve gevoeld.

Zappa sprak met Havel. En anders dan bij Ronald Reagan, die zijn missives onbeantwoord liet, trof hij bij deze president – kunstbroeder immers – een open oor. Vooral de plaat die Zappa in 1975 met Captain Beefheart maakte, valt bij Havel in de smaak. De reis bleek ook voor Zappa zelf vruchten af te werpen: in het voorbijgaan regelde hij de legale verspreiding van vijf van zijn albums.

De binnenkort 50-jarige popmuzikant komt eind deze maand ook naar Nederland, niet om een concert te geven, maar als gastspreker bij de International Music & Media Conference, die van 27 tot 30 mei gehouden wordt in de Amsterdamse Beurs van Berlage. De muziekindustrie houdt het oog scherp gevestigd op de potentiële marktvergroting in Oost-Europa. Zappa zal daar in zijn voordracht, getiteld Rock around the bloc, ongetwijfeld eigenwijze kanttekeningen bij maken.

Want Zappa neemt nooit een blad voor de mond. Het harige monster dat zich in de jaren zestig tijdens een sessie op de wc liet fotograferen, is getransformeerd in een goedgekapte, licht grijzende reclameman, hoofd van een onalledaags, doch harmonieus huisgezin en familiebedrijf dat niet alleen grossiert in muziek, maar ook in T-shirts en video's. Maar de oorvegen die hij links en rechts uitdeelt zijn er niet minder venijnig door geworden. Zijn achterdocht jegens politieke, religieuze, en commerciële instellingen en kongsi's is alleen maar toegenomen. En zijn muziek mag dan tekenen van fossilisering vertonen, het veelkoppig, ongebreideld talent dat tien jaar lang met elke release nieuwe taboes en muzikale barrières doorbrak, is nog lang niet uitgeblust.

Het muziekblad Billboard huldigde Zappa deze week met zijn 25-jarig jubileum, geruggesteund door een schare adverteerders. Een gelukwens aan de "freedom fighter", getekend Playboy, nam een prominente plaats in. Het moment is wat willekeurig: Zappa's legendarische groep The Mothers, eerder actief in Los Angeles als de Soul Giants, ook wel als Captain Glasspack and his Magic Mufflers, kreeg haar naam op Moederdag 1964. Hun eerste grammofoonplaat, Freak Out, werd uitgebracht in februari 1966. Het was vermoedelijk het allereerste dubbel-album in de geschiedens van de popmuziek, maar dat was bij lange na niet het enige baanbrekende kenmerk van de plaat: naast popsongs, waarin ruige vocalen en heuse orkest-arrangementen al bevreemding wekten, bevatte zij een paar lang uitgesponnen, dadaïstische experimenten met spreekkoren en bandmanipulaties. Pure chaos voor een publiek dat in de ban was van de Beatles, en nog maar net aan het bijkomen was van de relatief ruige muziek van de Rolling Stones.

Dat Zappa degene was die bij de Mothers de touwtjes in handen had, was vanaf het begin zichtbaar. Frank Zappa, zoon van een Siciliaanse immigrant en in het bezit van Griekse, Arabische, Franse en Italiaanse voorouders, leerde zichzelf drummen, gitaarspelen en componeren door te luisteren naar grammofoonplaten. Zijn roots liggen in de rhythm & blues van de jaren vijftig, en in de muziek van Edgard Varèse – nog steeds een van de meest visionaire componisten van de twintigste eeuw – die hij als tiener bij toeval ontdekte. Zappa's muziek werd opgestuwd in de golf van underground en psychedelica van de late jaren zestig, maar zelf bleef hij in wezen een buitenstaander. Afgezien van een intensieve sigarettenconsumptie heeft hij nooit drugs en alcohol gebruikt, en nog maar enkele jaren geleden ontsloeg hij een van zijn spelers, betrapt met cocaïne, op staande voet.

De muzikale avonturen die Zappa met zijn gedurig wisselend gezelschap van spelers opzocht werden hem minder kwalijk genomen dan zijn sarcastische teksten, waarin hij de maatschappelijke en sexuele driften van de mens over de hekel haalt. Titels als Penis dimension, Harder than your husband of Keep it greasey, hoewel niet meer dan satires op een nogal triest slag mensen, brachten de componist tot in de rechtszaal, leidden ertoe dat zijn muziek door verscheidene radiostations werd geboycot, en speelde mee in diverse langslepende conflicten met platenmaatschappijen, waaraan pas een eind kwam toen Zappa zijn eigen label oprichtte.

In muzikaal opzicht zijn vooral Zappa's instrumentale composities, met hun complexe ritmiek en hun bruuske montages, interessant. De muziek van zijn tekstgebonden songs heeft meestal een persiflerend karakter. Behalve met zijn eigen bands speelde Zappa geregeld met studiomusici, en werkte als hedendaags "avant-garde"-componist samen met het London Symphony Orchestra en het Ensemble InterContemporain van Pierre Boulez. Tegenwoordig componeert Zappa zijn symfonische werk met behulp van een geavanceerde muziekcomputer: van zijn frustrerende ervaringen met orkesten doet hij verslag in zijn vorig jaar verschenen leerschrift annex memoires. Inderdaad klinken Zappa's orkestcomposities aanzienlijk beter in de versies die hij met zijn eigen groepen op de plaat heeft gezet. Zijn musici zijn niet alleen begaafd, maar ook tot op het bot gedrild. Daardoor zijn Zappa's optredens van zo'n hoog niveau dat hij zijn platen bij voorkeur samenstelt uit live-opnamen.

De Zappa-discografie omvat inmiddels bijna zestig titels, die omstreeks het eind van dit jaar alle op cd leverbaar zullen zijn. Dat die reeks zo snel voltooid kan worden, komt doordat Zappa al heel vroeg overging op digitale opnametechnieken.

Het gegeven dat hij al zijn optredens op band laat vastleggen, roept de anecdote op van de man die zijn eigen leven integraal, 24 uur per etmaal, op de band vastlegde, en vervolgens voor het probleem kwam te staan wanneer hij dat alles moest afluisteren. Zappa's produktie van de laatste jaren wijst op een vergelijkbaar probleem: dat van de selectie. Het fascinerende nieuwe materiaal dat vrijwel elke plaat biedt, is verdund geraakt met minder geslaagde bijprodukten van Zappa's over-creatieve geest en niet altijd even betekenisvolle doublures van vroeger werk.

De reeks dubbel-cd's You can't do that on stage anymore, een bloemlezing uit het omvangrijke Zappa-archief en daarmee het aangewezen reservoir voor dergelijk materiaal, vertoont dezelfde kwaal. Het neemt niet weg dat Zappa's twee jongste albums, Jazz from Hell (1986) en Broadway the hard way (1988), te midden van de stortvloed aan oudere opnamen haast onopgemerkt gebleven, veel evenwichtiger van kwaliteit zijn. Zappa's volgende cd is aangekondigd als The best band you never heard in your life. Gezien de concerten die de groep hier twee jaar geleden gaf, wordt het een album dat nog meer in petto heeft dan de titel belooft.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 3 mei 1991, Kunst, recensie

Beste band

Frank Zappa: The best band you never heard in your life. Zappa Records 38.

De beste band die je nooit van je leven gehoord hebt. Voor een groep die drie jaar terug in Rotterdam twee prachtconcerten gaf is dat een wat zonderlinge beschrijving. Maar Zappa blijkt zich met de titel van deze dubbel-cd te richten tot het Amerikaanse publiek, dat voor het overgrote deel verstoken is gebleven van wat deze slechts kortstondig opererende super-groep-met-blazerssectie in zijn mars had.

Helaas, het is niet Zappa's beste plaat, en zelfs niet de beste plaat met deze band. Dat was Broadway the hard way, uitgebracht in 1989.

The best band ... , opnieuw geheel samengesteld uit live-opnamen, bevat geen nieuw werk van Zappa. Tegenover een (te) stevige dosis van zijn curieuze podium-grappen en gitaarherkauwerij staan flitsende, perfect nagespeelde versies van ouder werk, en verscheidene, dikwijls bizarre covers, van onder andere Purple Haze (Jimi Hendrix), Ring of Fire (Johnny Cash), Stairway to heaven (Led Zeppelin) en Ravels Bolero.

Dit laatste, voor niemand te versmaden, hoogstandje is ook, samen met Stairway, uitgebracht op een cd-maxi-single, en Zappa-liefhebbers van het kritischer soort zijn daarmee beslist beter – en een stuk goedkoper uit.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 24 juli 1992, Kunst, recensie

Zappa wenst geen peuken op het podium

Frank Zappa: You Can't Do That On Stage Anymore vol. 5 en 6. Zappa Records CDDZAP 46 en 47.

Met de release van deel vijf en zes in de reeks You Can't Do That On Stage Anymore heeft Zappa zijn vier jaar geleden begonnen project voltooid. De serie dubbel-cd's, een bij elkaar veertien uur durende collage uit een 25 jaar omspannend geluidsarchief, is een in memoriam voor een kunstvorm die volgens Zappa in deze tijd van computergestuurde supershows op sterven na dood is: het live-concert, met zijn unieke, onherhaalbare momenten.

Bizarre podium-acts, muziek die on the spot een ander jasje aan kan krijgen, geïmproviseerde toespraken en dialogen met het publiek waren essentiële bestanddelen van Zappa's optredens, even onherhaalbaar als de dikwijls fabelachtige uitvoeringen van zijn strak georganiseerde composities.

Uiteraard is het in de eerste plaats fanatenvoer. Dat geldt zeker voor het eerste schijfje van deel vijf, een compilatie van merendeels nooit eerder op de plaat verschenen curiositeiten uit de jaren zestig, de Mothers of Invention-era. Maar de razende medley van Zappa-classics die het hele tweede plaatje beslaat moet zowel specialist als leek de adem in de keel doen stokken, tot en met de karakteristieke slottrack toe. Daar maant Zappa het publiek geen peuken op het podium te gooien. Zonder effect, blijkbaar, maar zoals altijd blijft hij de baas: 'Head lights. The concert is over.'

Deel zes opent met een fragment uit 1970: een plechtige, in koor afgelegde gelofte om het netjes te houden op het podium. Een ironische inleiding op het hoofdthema van deze aflevering, die in muzikaal en geluidstechnisch opzicht wat ongelijkmatiger is, maar daar gaat het natuurlijk niet om bij een stuk als Make a Sex Noise, met zijn opmerkelijke publieksbijdragen.

Of Zappa nu de bodem van zijn archief bereikt heeft is nog de vraag. Zijn volgende platen krijgen de titels Ahead of their Time en Lost Episodes. Maar dat zegt natuurlijk niks.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 27 november 1992, Kunst, recensie

De interne dynamiek van Zappa's Mothers

Frank Zappa: Playground Psychotics. Zappa records CD D ZAP 55.

'Dit album verlaat de gewone popmuziek en begeeft zich op het gevaarlijke terrein van de sociale antropologie', schrijft Frank Zappa in het boekje bij zijn jongste release, Playground Psychotics.

We zijn dus gewaarschuwd. En inderdaad, veel muziekgenot valt er niet te beleven aan de dubbel-cd met twintig jaar oude veld-opnamen. Roddel en achterklap in taxi's en hotelkamers, gein en ongein tijdens soundchecks moeten – samen met een mager beetje live-muziek – de interne dynamiek van Zappa's toenmalige groep blootleggen. Die band werd sterk gedomineerd door de twee ex-Turtles Mark Volman en Howard Kaylan en was niet Zappa's beste.

Maar behalve voor winterharde Zappa-gebruikers is de plaat ook interessant voor vereerders van wijlen John Lennon. Er klinkt een ruim twintig minuten durend uittreksel van de gezamenlijke jam-sessie waarop Lennons Plastic Ono Band en Zappa's Mothers in juni 1971 het publiek van de Fillmore East trakteerden. Dit materiaal is, hoewel anders gemixed, evenmin nieuw.

Lennon bracht het destijds uit op Some time in New York City, ook al een plaat die meer betekende voor de discografen dan voor de muziek.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 26 november 1993, Kunstkatern, recensie

Zieke Zappa laat nu anderen voor zich zwoegen

Het is een triest ogende Zappa die je aankijkt vanaf zijn nieuwe cd, The Yellow Shark. Frank Zappa, niet lang geleden nog een onvermoeibare intercontinentale allesdoener, is in een paar jaar tijd veranderd in een ingevallen, vergrijsde opa van nog geen 53. Van prostaatkanker hoef je niet dood te gaan, maar Zappa moet er jaren mee hebben rondgelopen voor vroeg in 1990 ontdekt werd wat hem eigenlijk scheelde.

Ziek of niet, hij blijft een onverbeterlijke workaholic. Optreden doet hij al sinds 1988 niet meer. Hij compileert. En hij componeert. In de afgelopen vijf jaar heeft hij een stuk of tien (merendeels dubbel-)cd's uitgebracht, alle samengesteld uit zijn immense bandenarchief. En dankzij zijn muziekcomputer kan hij eindelijk de muziek realiseren waarvan op zijn lp's uit de jaren zestig al eerste proefjes opduiken: bizarre stukken, half-instrumentaal, half-elektronisch van textuur, vol kronkelige, springerige lijnen en weerbarstige, maar elastische ritmes.

In de afgelopen kwart eeuw is Zappa in velerlei gedaanten befaamd geworden. Maar gezien de recente beelden houdt hij zelfs zijn eeuwige Mefistosnorbaard niet langer bij. De gitaarvirtuoos doet er nu het zwijgen toe. De aanstootgevende satiricus mag graag nog een plaagstootje uitdelen. Het is de serieus te nemen componist, de erfgenaam van Varèse, Webern en Stravinsky, van meet af aan de hoofdbewoner van Zappa's ziel, die nu het pleit gewonnen heeft.

Alle ellende ten spijt heeft Zappa de - verdiende - meevaller dat hij er niet meer zelf voor hoeft te zorgen dat zijn muziek wordt uitgevoerd. Van heinde en verre komen muzikanten bij hem voorspelen. Ook The Yellow Shark is zo begonnen. Het Duitse Ensemble Modern - te vergelijken met het Nederlandse Asko Ensemble - wist Zappa's goedkeuring in de wacht te slepen en werkte onder zijn leiding aan een programma van oud en nieuw werk. Dat beleefde, onder de naam The Yellow Shark, vorig jaar een zevental uitvoeringen in Müinchen, Berlijn en Wenen, geleid door de vaste chef Peter Rundel, en met de componist als gastdirigent.

[Hier is door de redactie zomaar wat geschrapt, zodat niet duidelijk is dat de volgende alinea gaat over de cd Zappa's Universe:]

Het is een aardige plaat, vooral omdat de veertien tracks tot het betere, niet al te makkelijke Zappa-werk horen. Vergeleken met wat we van Zappa zelf gewend zijn is zowel opnamekwaliteit als montage matig, maar de uitvoeringen zijn merendeels perfect. Zelfs de imitatie van Zappa's meltdown-voordracht (een soort Sprechgesang) laat niets te wensen over, zodat er eigenlijk veel te wensen overblijft, want zulke volmaakte replica's voegen weinig toe aan Zappa's eigen versies.

Veel leuker is een tien minuten durende Zappa-medley van het Amerikaanse Meridian Arts Ensemble, te beluisteren op een bij het Nederlandse label Channel Crossings (een aparte reeks van Channel Classics) verschenen cd. De overige muziek op de plaat (veel tegen de jazz aanleunende composities, maar ook een bewerking van Hendrix' Purple Haze) is erg wisselvallig, maar de vijf koperblazers van Meridian zijn grandioos, zowel binnen als buiten de bocht.

Maar The Yellow Shark spant in alle opzichten de kroon en werpt zelfs verrassend nieuw licht op Zappa de componist. De cd is samengesteld uit verschillende concerten, maar zo geraffineerd gemonteerd dat hij klinkt als een vrijwel naadloos live-optreden, compleet met de muzikale en theatrale grappen waarmee Zappa het odium van al te ernstige aandacht verdreef. Het programma is bijna compleet. Wie destijds een bandje heeft gemaakt van de radio-uitzending heeft twee stukken meer dan er nu op de cd staan.

De cd bevat maar liefst elf nooit eerder op de plaat verschenen Zappa-composities. Ouder werk als Dog Breath en Uncle Meat krijgt in nieuwe bewerkingen des te meer kraak en smaak. Het Ensemble Modern levert uitsluitend hoogstandjes, maar spant de kroon met instrumentale versies van oorspronkelijk op de Synclavier-computer gemaakte, nagenoeg onspeelbare stukken.

Het wonderlijke aan Zappa's 'serieuze' muziek is dat ze even moeilijk in een hokje te plaatsen is als zijn andere werk, maar dat hij desondanks op alles wat hij maakt zijn vingerafdrukken achterlaat. Structuur is niet het sterkste punt van zijn stukken. In dat opzicht ligt zijn kracht eerder in de collage dan in het gesloten circuit van de afgeronde vorm.

Het maakt een stuk als Outrage at Valdez, waarin de eigenaardige raga-achtige melodie verraadt dat de componist van huis uit gitarist is, niet minder avontuurlijk. En met vijf serieel getinte vingeroefeningen voor blaas- en voor strijkkwintet laat Zappa horen dat hij zelfs aan een idioom dat in modernemuziekkringen voor passé doorgaat nog wel iets nieuws heeft toe te voegen. Timing en helderheid om maar wat te noemen.

Onnavolgbaar zijn de stukken waarin Zappa zich op het kruispunt van idiomen beweegt, zoals het (briljant gespeelde) pianoduet Ruth is sleeping, een verstrengeling van Boulez, Bach en jazz-pianistiek, of het ensemblestuk Get Whitey (waaraan in de eerste versie uitsluitend de 'witte toetsen' te pas kwamen), waarin tempo en toonhoogte de eigenschappen van een slangemens krijgen. The Yellow Shark is een onmisbare aanvulling op het Zappa-oeuvre, al zou de cd voor liefhebbers van Titties & beer of Penis Dimension wel eens wat tegen kunnen vallen.

Ook aan boeken over Zappa is geen gebrek. Mother! The Frank Zappa Story is een solide, tot dit jaar bijgewerkte versie van Michael Grays uit 1985 stammende biografie. Voorts heeft een zich slechts van het pseudoniem Miles bedienende Zappa-documentator twee bundels bijeengelezen. Frank Zappa in his own words is geheel bijeengeknipt uit vijfentwintig jaar interviews, maar omdat het Zappa's woorden zijn zeer leesbaar.

Voor Frank Zappa - a visual documentary heeft Miles alle informatie uit de cd-boekjes overgeschreven, een chronologische lijst van feiten en optredens samengesteld en deze droge kost opgesierd met fraaie foto's. Een aardig naslagwerk, maar niet geheel betrouwbaar, want dat Zappa in mei 1991 als gastspreker optrad bij een grote muziekbeurs in Amsterdam is beslist onjuist.

Zappa: The Yellow Shark. Ensemble Modern o.l.v. Peter Rundel en Frank Zappa. Barking Pumpkin Records CDZAP 57.
Zappa's Universe - a celebration of 25 years of Frank Zappa's music. Verve 513 575-2.
Meridian Arts Ensemble: Smart went crazy. Channel Crossings CCS 4192.

Boeken:
Michael Gray: Mother! The Frank Zappa Story. Plexus Publishing, f 40,50.
Miles: Frank Zappa In his own words. Omnibus Press, f 32,-.
Miles - Frank Zappa: a visual documentary. Omnibus Press. f 28,25.


© Frits van der Waa


Verschenen in de Volkskrant
van 7 december 1993

Architect Zappa stelde de norm


De zaterdag overleden componist Frank Zappa beschouwde zichzelf als een architect die noten als bouwstenen gebruikte. Hij putte uit doowop en big band-jazz, Ravel en computermuziek. Als bandleider eiste hij discipline van zijn muzikanten, die hij tot ongekende prestaties wist te brengen. Als liberale selfmade-man wierp hij zich op als verdediger van het recht op vrije meningsuiting.

Met wie zal Frank Zappa voortaan in één adem genoemd worden? Met Jimi Hendrix, Janis Joplin, John Lennon? Of met Edgard Varèse, Igor Stravinsky en John Cage? Lenny Bruce? Herbert von Karajan?
Zappa hoorde nergens en was overal. Zaterdag is hij overleden, in zijn eigen huis, na drie jaar knokken tegen een veel te laat ontdekte prostaatkanker. Eergisteren is hij tijdens een besloten plechtigheid begraven. Op 21 december zou hij 53 jaar oud zijn geworden.

Na 1966, het jaar waarin hij met zijn Mothers of Invention Freak Out! uitbracht, de eerste dubbel-lp in de popgeschiedenis, is Frank Vincent Zappa in een paar jaar tijd berucht en beroemd geworden als popmuzikant, film- en theatermaker, componist, gitarist, maatschappijcriticus en cabaretier – niet noodzakelijkerwijs in die volgorde. Wat hij de wereld te vertellen had is in de eerste plaats vastgelegd op meer dan vijftig cd's, een stroom van releases waaraan hij, ook toen hij ziek was, is blijven werken en waarvan het einde ook nu nog niet in zicht is. Naast een aantal nog niet uitgebrachte albums moeten er in het kelder-archief in Los Angeles – Zappa bewaarde alles – nog stapels banden en partituren liggen. Ongetwijfeld heeft Zappa met zijn vrouw en vier kinderen, de mede-ondernemers van zijn familiebedrijf, afgesproken wat daarmee gaat gebeuren.

Een sleutelbegrip in Zappa's leven en werk was conceptual continuity: het idee dat al zijn uitspraken en voortbrengels een achterliggende samenhang vertoonden. Dat was een mooi uitgangspunt om werkelijk alles te gebruiken wat in zijn kraam te pas kwam, of het nu ging om melige jaren vijftig doowop-muziek, bigband-jazz, de Bolero van Ravel of high-brow-computermuziek.
Maar tegelijkertijd wordt dat alle kanten uitvliegende oeuvre enigszins bijeengehouden door telkens terugkerende verwijzingen, citaten, grappen en Leitmotive. Zappa was zijn eigen bewerker. Van een stuk als The Black Page maakte hij zowel een ‘moeilijke’ versie voor slagwerk-solo als een ‘easy-teenage’-versie met discodreun.
‘Componeren is een ordeningsproces dat veel weg haaft van architectuur’, schreef hij in zijn autobiografie, The Real Frank Zappa Book. ‘Alleen gebruik ik toevallig ook ander materiaal dan noten. Je kunt een video-componist zijn, een film-componist, een choreografie-componist, of een social engineering-componist – wat dan ook. Geef me iets in handen, en ik breng er orde in aan. Dat is wat ik doe.’
Hij was een constructivist. Illustratief is een video-opname van een interview waarin Zappa à l'improviste het publiek in een stel groepjes verdeelt, aan elk groepje een eigen geluid ‘uitdeelt’, en vervolgens, flitsend, het hele gezelschap begint te dirigeren. Zo heeft hij ook altijd met zijn muzikanten gewerkt, van het eerste groepje dat als The Mothers of Invention optrad, tot en met het Duitse ‘hedendaags-klassieke’ Ensemble Modern dat de muziek op zijn meest recente cd, The Yellow Shark, uitvoert. Alleen wist hij de discipline tot het uiterste op te voeren. Zijn latere bands waren niet alleen in staat zijn complexe, grillige instrumentale stukken met genadeloze precisie te realiseren, ze konden ook op elk willekeurig moment binnen een nummer overschakelen van ska naar reggae naar ballroom of wat voor stijl dan ook.
En altijd was die ene man de baas – die ene man met dat pijlsnelle, feilloze gevoel voor timing en constructie dat ook in zijn geïmproviseerde gitaarsolo's zulke fascinerende momenten oplevert.
Aan zijn autoriteit viel niet te tornen. Hij was degene die investeerde. Hij was degene die bepaalde wat er gebeurde, die besloot waar de muzikanten zelf enige armslag kregen, en die ze er onverbiddelijk uitsmeet als ze drugs gebruikten.

Het overgrote deel van Zappa's platen is samengesteld uit live-opnamen. Het niveau van zijn concerten evenaarde dat van zijn studio-opnamen, en had altijd meer spanning door het element van het onvoorziene. Geen optreden was gelijk. Zappa liep bovendien in technisch opzicht voortdurend op kop. Overdubs, meersporentechniek, digitalisering, altijd was hij de eerste.
Hij stelde met zijn hang naar perfectie een norm waaraan zelfs Pierre Boulez en zijn Ensemble InterContemporain in hun uitvoeringen van zijn ‘serieuze’ muziek nauwelijks aan konden voldoen. You can't do that on stage anymore. doopte hij de serie van zes dubbel-cd's die zijn hele podiumcarrière omvatte. De titel was een commentaar op de hedendaagse mega-sterren met hun ingeblikte, voorgekookte playback-lichtshows, maar ook een hommage aan de letterlijk onbetaalbaar gebleken prestaties van zijn bands.

Wat hij verder ook was, Zappa was in de eerste plaats componist. Zijn kennismaking met de muziek van Edgard Varèse, in het begin van de jaren vijftig, was zijn eerste essentiële muzikale ervaring, met die van Johnny ‘Guitar’ Watson om en nabij de tweede. Zappa wilde muziek schrijven, en die muziek wilde hij zo goed mogelijk uitvoeren. Als hij niet was opgegroeid in een omgeving waar de meest voor de hand liggende instrumenten slagwerk en gitaar waren, als hij niet een jeugd vol verhuizingen had doorgemaakt en met de hakken over de sloot van school af was gekomen, zodat het spelen in een band de enige manier was om zijn ambitie te realiseren, dan was hij misschien wel een componist van‘gewone’ muziek geworden in plaats van die vernieuwende rockmusicus, met zijn bijtende scabreuze teksten.

Zappa had een uiterst cynische kijk op de samenleving – de Amerikaanse in het bijzonder. Al in de jaren zestig nam hij de kuddegeest op de hak, of het nu ging om de flower power-hippies of het klootjesvolk, de plastic people. Later moesten schijnheilige politici en televisiedominees het ontgelden. Toch was Zappa, de liberale self-made-man, ook door en door Amerikaan. Toen het Parents' Music Resource Center, onder aanvoering van Tipper Gore, de vrouw van de huidige vice-president, teksten van popmuziek een vorm van keuring wilde opleggen, wierp hij zich op als verdediger van het grondwettelijk recht op vrije meningsuiting.
Hoe essentieel de satire ook was voor Zappa's optredens – en voor zijn imago – zijn eerste levensbehoefte was het kennelijk niet. Tekenend is althans dat hij zich, zodra kapitaal en techniek het toelieten, heeft teruggetrokken in zijn kelderstudio, om aan de Synclavier-muziekcomputer eindelijk zijn muzikale hersenspinsels hun meest volmaakte gestalte te geven.
En in die gestalten zal Zappa voortleven, want, om een door hem geliefde uitspraak van Varèse aan te halen: the present-day composer refuses to die.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 15-07-1994, Pagina 4, Kunst, recensie

De symboliek van poedels en tandzijde

Op 22 oktober 1993 kreeg Frank Zappa bezoek. Zijn gast was een Engelsman van 37 jaar. Hoe die er uitzag vermeldt de geschiedenis niet - wel wat hij bij zich had: een vijfhonderd pagina's tellend manuscript van een boek over het werk van zijn idool, The Negative Dialectics of Poodle Play.

Ben Watson - want dat was de naam van de bezoeker - kwam op het nippertje. Niet om permissie te vragen voor het citeren van songteksten, want die had hij vast wel gekregen. Maar om Zappa stukken uit zijn boek voor te lezen, en te vertellen welke ongelooflijke parallellen hij had gevonden tussen King Lear en het album Apostrophe ('), of tussen Dinah-Moe Humm en een liefdesbrief van de negentiende-eeuwse kunstcriticus John Ruskin. Watson was inderdaad maar net op tijd. Zappa heeft de verschijning van het boek, ongetwijfeld de meest erudiete, complete, en uitzinnige analyse die ooit aan het werk van een popmuzikant is gewijd, niet meer mogen beleven. Zes weken na Watsons bezoek was hij dood.

Duizend manschappen staan nu in rotten opgesteld en roepen naar het monster.
Hier, Fido! Hier, Fido. . .

Cheepnis, twintig jaar geleden verschenen op Roxy & Elsewhere - waaruit het bovenstaande een vrije vertaling is - is een van de kernen van waaruit Watson zijn boek heeft laten uitgroeien tot een foliant van vijfhonderd pagina's. Het wordt voorafgegaan door een inleiding waarin de lezer in hermetische taal om de oren wordt geslagen met Freud, Marx, de Situationistische Internationale, Adorno en Joyce. Het is meteen zonneklaar dat de auteur van dit boek zijn licht bepaald niet onder de korenmaat steekt. Maar bij hoofdstuk één, als het boek werkelijk begint, klaart de stijl op en blijkt gaandeweg dat Watson er niet alleen in is geslaagd zijn pretenties waar te maken, maar alles ook nog eens op een bevattelijke en onderhoudende manier op schrift te stellen.

Het is een boek dat zich richt tot Zappafielen en Zappologen. Wie nog nooit heeft gehoord van Plastic People, Billy the Mountain of The Torture never Stops, of wie niet op zijn minst een vaag Zappa-belletje hoort rinkelen bij het woord poodle, zal een zware kluif hebben aan dit boek. Het helpt zeker als je ongeveer weet wat Varèse, Stravinsky, Shakespeare, Captain Beefheart en Freud aan de cultuurgeschiedenis hebben bijgedragen - maar aangezien een omnivore belangstelling bijna een voorwaarde is om Zappa's caleidoscopische muziek op prijs te stellen zullen de meeste liefhebbers daar wel eens aan hebben geroken.

Watsons hondse onderneming is minstens zo complex als het oeuvre van Zappa zelf. Dat een chronologische bespreking van Zappa's discografie de ruggegraat van het boek vormt, is eerder een structuurmiddel dan een zwaktebod. Vanuit de chronologie onderneemt Watson allerlei escapades, even speels als serieus, waarbij hij ook de maatschappelijke en artistieke context niet onbesproken laat.

Gezien Zappa's enorme produktie is het niet zo'n wonder dat sommige pagina's desondanks een wat opsommerig karakter hebben. Maar zelfs dan nog slaagt Watson erin om zijn korte kenschetsen van al die verschillende nummers en composities levendig en leesbaar te houden, en ze te larderen met een schat aan weetjes en citaten, die hij bovendien grondig documenteert in talloze voetnoten.

In het veranderlijke, ongrijpbare, en het controversiële dat Zappa's muziek voor velen zo onverteerbaar maakt, ligt volgens Watson juist de essentie van zijn oeuvre. Het ingewikkelde en paradoxale van Zappa's muziek is dat ze de scheidslijnen tussen hoge en lage cultuur, tussen het triviale en het esthetische negeert, en ze daarmee aan de kaak stelt. Net zoals hij met zijn muziek de pop-industrie zowel gebruikt als bekritiseert, en net zoals hij in zijn teksten allerlei sociale en seksuele taboes ondergraaft - juist door ze in al hun platheid te presenteren.

'Net als William Burroughs', stelt Watson, 'streeft Zappa naar een kunst waarin de individuele impulsen die door de fatsoensmoraal en de religie worden geëxploiteerd, openbaar worden gemaakt en zo het verzet tegen die invloeden zullen aanwakkeren.' Hij hield, met andere woorden, zijn publiek een soort spiegel voor. Of het nu ging om sadomasochisme, anale sex, seksistisch macho-gedrag, Zappa zong er over, maar - en dat heeft niet iedereen in de gaten - identificeerde zich er niet mee. In een interview-citaat uit 1972 verwoordt hij zijn positie heel helder: 'This is this and that's that and here you are and respond to it.'

Vergelijkbaar is wat Watson omschrijft als 'Zappa's incorporatie van tot fetisj geworden muzikale momenten - muziekindustriële pulp - in zijn compositorische dialectiek.' En het was juist de muziek van Edgard Varèse, 'muziek die geluidsblokken met elkaar in evenwicht wilde brengen, zoals dat gebeurt in abstracte kunst' die Zappa op dit spoor zette. 'Zappa is een van de weinige componisten die hebben begrepen dat Varèses muziek de sleutel zou kunnen zijn om muzikale genres te overstijgen, een symbolische afwijzing van de sociale beperkingen die ze belichamen.'

Het tegenstrijdige aan Zappa èn aan Zappa-bewonderaars is dat ze even goed kunnen genotteren bij de stupide, mechanische herhalingen van A little Green Rosetta, een loflied op de meligheid, als bij de geraffineerde ritmische 'statistical density' van een stuk als The Black Page, dat op menig podium voor moderne muziek is uitgevoerd.

Hoewel Watsons analyse hout snijdt en hij overtuigend aan weet te tonen dat met name op een plaat als Lumpy Gravy het geheel meer is dan het schijnbare bric-à-brac van de afzonderlijke componenten, ontkomt ook hij niet aan het hanteren van een dubbele waarderingsschaal. In Zappa's muzikale en tekstuele platheden mag de message gelden als excuus voor het medium, in zijn abstracte, instrumentale en in veel gevallen 'serieuze' muziek is het toch allereerst het esthetisch genot dat telt, al is de grens niet altijd scherp te trekken.

Wanneer Watson over Zappa's gitaarsolo's schrijft overweegt een hooggestemde lyriek, al weet hij ook hier een dialectische, Freudiaanse noot te kraken: 'De intensiteit van Black Napkins imiteert de withete steek van een orgasme.' Een korreltje zout lijkt hier op zijn plaats.

Maar er zijn pagina's in het boek die je de wenkbrauwen nog hoger doen optrekken. Zo brengen de verwijzingen naar 'dental floss' in Montana Watson op het 'tanden'-motief, dat dikwijls opduikt in Zappa's werk, en vandaar op Freud, die tanden beschouwde als een symbool voor masturbatie. En verdraaid, in het woord mONtANa valt de naam Onan te bespeuren. En dan is er ook nog sprake van een rit op een paard met de naam Mighty little. Watson: 'Een vervoermiddel dat van formaat kan veranderen heeft duidelijk een fallische betekenis.'

Nog doller is het verband dat Watson bespeurt tussen Plato's Phaedo en 'Fido', de naam waarmee alle poedels in Zappa's oeuvre getooid zijn. De poedel is onder andere het symbool van onderworpenheid, en dan zijn we weer thuis bij Freud, maar ook bij Coleridge, Jeff Koons en Wyndham Lewis, want Watson heeft zijn Sherlock-Holmes-speurtocht naar Zappa-topoi niet kinderachtig aangepakt.

Het aardige is dat Watson in staat is tot zelfrelativering. Hij presenteert dit materiaal vooral als 'vondsten', en laat niet na te vermelden dat de familie Zappa er zelf dubbel om heeft gelegen. Toch is de conclusie die hij eraan verbindt niet gering: 'Alles stolt tot een reflectie van al het andere', schrijft hij over Apostrophe ('). 'Het is niet zozeer een rechtlijnige vertelling als wel een opeenhoping van symbolen. Dat die symbolen steeds die van King Lear weerspiegelen is niet het resultaat van literaire verwijzingen, maar van het zoeken naar beelden die van toepassing zijn op zowel de economische als psychoanalytische verschrikkingen van een op ruilhandel gebaseerde samenleving.' Deze conclusie lijkt een bevestiging van het collectief onderbewuste van Jung (een schrijver die merkwaardigerwijs aan Watsons belezenheid ontsnapt lijkt te zijn).

The Negative Dialectics of Poodle Play is voor de Zappa-aanhanger wat The Classical Style van Charles Rosen is voor liefhebbers van Mozart, Haydn en Beethoven: een standaardwerk dat niet snel zijn evenknie zal vinden. Hoewel het niet vrij is van een zeker exhibitionisme weet Watson zelfs die eigenschap in de epiloog, de beschrijving van zijn bezoek aan Zappa, ten goede te keren. Dat het een controversieel boek is wordt ten volle gerechtvaardigd door het onderwerp.

De uitweidingen die far out gaan doen niets af aan de dikwijls opmerkelijke lucide observaties en de enorme grondigheid. Zo legt Watson priemend de vinger op de politieke petit-bourgeois-denkbeelden die Zappa als privépersoon heeft beleden, die zich niet altijd laten rijmen met de radicale strekking van veel van zijn songteksten.

Uitvoerige beschouwingen over de hoezen van de albums, sociale en culturele achtergronden van de muziek, biografieën van musici; een completer boek over dit onderwerp is nauwelijks denkbaar, zelfs al gaan de muzikale analyses niet zo zeer in op akkoorden en ritmen als wel op betekenis en globale behandeling van het muzikale materiaal, in het bijzonder de manier waarop Zappa omgaat met de technologie.

'Hoewel zijn muziek ons zonder ophouden herinnert aan de manier waarop ze geproduceerd is, is ze niet experimenteel op de manier van Stockhausens muziek uit het eind van de jaren zestig, waarin esthetische keuzen ondergeschikt gemaakt zijn aan de resultaten van bepaalde procedures. Er ligt geen ideologie ten grondslag aan Zappa's gebruik van digitale edits, bandmontage, of live geproduceerde snurkgeluiden: compositie is uiteindelijk een kwestie van beslissingen van het luisterende oor. Zo omzeilt Zappa een van de belangrijkste conceptuele cul-de-sacs van de twintigste-eeuwse kunstmuziek.'

Waarvan akte, in de gedaante van zevenenvijftig cd's en dubbel-cd's.

Ben Watson: Frank Zappa: The Negative Dialectics of Poodle Play. Quartet Books, import Nilsson & Lamm, Fl. 82,25


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 06-10-1995, Pagina 27, Kunst, recensie

PLATEN: KLASSIEK

Meridian Arts Ensemble: Stravinsky, Zappa, Wheeler, Beefheart, Babbitt, Hancock, e.a. Channel Crossings CCS 8195.

Het Meridian Arts Ensemble bestaat uit vijf koperblazende Amerikanen, terzijde gestaan door een drummer, die een uitgesproken voorliefde voor het randgebied tussen pop, jazz en klassieke muziek aan de dag leggen. Het kwintet heeft zich in het bijzonder toegelegd op het werk van Frank Zappa, de nu bijna twee jaar geleden overleden hoofdbewoner van dit randgebied. Aan diens nagedachtenis is deze cd, getiteld Prime Meridian, ook opgedragen.

De Meridian-spelers beheersen hun instrument (en soms nog een paar andere ook) tot in de perfectie, en leveren samenspel waar vrijwel niet aan valt te tippen. Toch bevredigt deze cd niet erg, en de oorzaak daarvan is juist de veelzijdigheid van het ensemble. De bonte mengeling die hun live optredens ongetwijfeld tot een belevenis maakt, is in plaatvorm veel minder genietbaar.

Als hoofdschotels van deze dis met vele gangen fungeren een Zappa-compilatie en een Beefheart-suite, die beide teleurstellen. Zappa's muziek bestaat in wezen uit de noten, net als bijvoorbeeld die van Bach. Hoe je die noten ook speelt, op een stradivarius of op een elastiekje, het blijft Bach of Zappa. Met Beefheart's muziek kan dat niet, want daarbij is de klank een minstens zo wezenlijk bestanddeel als de noten.

De Beefhearts op deze cd zijn dan ook, letterlijk, ontluisterend, alle intenties ten spijt. De gierende, worstelende voltages van de Captain en zijn zonderlinge bemanning verworden tot een soort van lustig pommende marinekapel. Grappig, maar toch helemaal mis. Daarentegen speelt Meridian Zappa perfect, dat wil zeggen, perfect na - met sound en al. Dat is dan weer te veel, want juist met Zappa's muziek kun je experimenteren. Hij deed dat zelf ook.

Een leerzame plaat, dat wel. Zelfs de opnametechnici van Channel, die met 'klassiek' repertoire altijd registraties bereiken van topniveau, hebben last gehad met deze vorm van fusion: de drums staan wel heel prominent vooraan in het klankbeeld.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 27-09-1996, Pagina 23, Kunst, recensie

Electric Don Quixote liet zich niet makkelijk kennen

Biograaf Neil Slaven toont zich trouw en kritisch bewonderaar van Frank Zappa

ZOALS Amerikanen van boven de veertig nog precies weten waar ze waren toen president Kennedy werd vermoord, zo moet er ook een flinke groep mensen zijn bij wie de dood van Frank Zappa op 4 december 1993 een kras in het geheugen heeft gezet.

Dat Neil Slaven, de auteur van Zappa - Electric Don Quixote, zijn boek opent met de herinnering aan dat moment - hij zat met vrienden aan de borrel in een hotel in Los Angeles - bewijst hoeveel zijn onderwerp voor hem betekende. Slaven, in Engeland befaamd als blueskenner en producer, heeft Zappa zelf maar een maal ontmoet, in november 1991. Zappa was al ziek, en Slaven herinnert zich hoe hij bij het afscheid niets beters wist te zeggen dan 'good luck'. 'Maar', verzucht hij, 'wat zeg je tegen een man wiens muziek je je halve leven heeft vergezeld?'

Slaven is een trouw, maar kritisch bewonderaar van Zappa. Dat hij hem een 'Don Quichot' noemt lijkt op het eerste gezicht niet zo aardig, maar Slaven kent zijn Cervantes en betuigt dat het karakter van de Don, ogenschijnlijk een zot die tegen windmolens vecht, veel complexer is dan de buitenwereld vermoedt.

Overigens heeft hij dergelijke persoonlijke en literaire uitweidingen tot een minimum beperkt. Zappa - Electric Don Quixote is allereerst een buitengewoon informatief werk, een overzichtelijk gepresenteerde verzameling feiten en citaten, geput uit boeken, artikelen en interviews, keurig voorzien van voetnoten, een deugdelijk register, en een discografie.

Slavens intensieve vruchtgebruik van eerdere publicaties zal bij kenners tot menig déjà vu leiden. Toch zou Electric Don Quixote een standaardwerk kunnen blijken, juist omdat Slaven de vele aspecten van Zappa's leven en werk ook voor de niet-ingewijde aanschouwelijk maakt en een prettige stijl met licht-ironische understatements hanteert.

Dit boek heeft bovendien de verdienste de eerste complete Zappa-biografie te zijn. In de meeste Zappa-boeken komen de jaren na 1975 er bekaaid af. Dat geldt zelfs enigszins voor het kort voor Zappa's dood verschenen Mother! - The Frank Zappa Story van Michael Gray, een deugdelijk, maar minder grondig en liefdevol werk dan dat van Slaven. Dan is er nog Ben Watsons The Negative Dialectics of Poodle Play uit 1994, maar deze ongeëvenaarde diepte-analyse moet eerder een verre van objectief reuzen-essay worden genoemd dan een biografie. Overigens is het wel eigenaardig dat Slaven nergens, zelfs in zijn bibliografie niet, melding maakt van Watsons boek.

Zappa was niet een man die zich makkelijk liet kennen, al had hij overal wel een mening over. In Electric Don Quixote wordt de ziel niet blootgelegd: wel bevat het veel (zij het zelden theoretische) informatie over de manier waarop de muziek tot stand is gekomen. Aardig is bijvoorbeeld het verhaal van Patrick O'Hearn over zijn eerste kennismaking met Zappa. Hij was uitgenodigd door drummer Terry Bozzio om te komen luisteren naar wat hij en Zappa hadden opgenomen. Omdat hij zijn akoestische bas niet in de auto wilde achterlaten, sleepte hij hem mee naar binnen. 'Do you play that dog house, fella?' vroeg Zappa. 'Reken maar', zei O'Hearn. 'Goed, wat vind je ervan om een baspartij in te spelen bij dit nummer?' Dat nummer was The Ocean is the Ultimate Solution, een stuk dat je weer als nieuw beluistert met de wetenschap dat de bas er later is ingedubd.

Er is alle aanleiding het stuk weer eens op te zetten nu het opnieuw is verschenen is op de driedubbel-cd Läther. Zoals de meeste Zappa-releases van de laatste jaren bevat dit album voor de kenners weinig nieuws. Het materiaal van Läther stamt uit de jaren zeventig en is voor het grootste deel ook te vinden op Live in New York, Studio Tan, Sleep Dirt en Orchestral Favorites. Maar toch is er iets bijzonders mee aan de hand.

Zappa wilde Läther namelijk als een vierdubbel-lp uitbrengen, maar raakte (onder andere hierover) verzeild in een juridisch conflict met het label Warner Brothers. Het gevolg was dat hij zich gedwongen zag Läther tot vier afzonderlijke platen op te splitsen. Aldus de toelichting van weduwe Gail Zappa; Slaven heeft een andere versie van het verhaal. Drie van de vier platen, die veel te laat en in onooglijke hoezen werden uitgebracht, zijn altijd een beetje in de schaduw gebleven. Vast staat ook dat Zappa de voorkeur gaf aan de Läther-versie.

Het fundamentele verschil zit hem in de volgorde - en dat dit zo veel verschil maakt toont maar weer eens aan dat Zappa een eminent componist was. De vier WB-lp's waren mooi, maar eenzijdig. Grof getypeerd: één live-plaat, één met jazz-achtig repertoire, en twee met orkestmuziek en aanverwanten. Maar dit gesorteerde repertoire deed geen recht aan Zappa's conceptual continuity.

Een paar voorbeelden. Regyptian Strut, een magnifiek soort fanfare, is een parel in Zappa's oeuvre, maar verloor, verpakt tussen de andere juwelen van Sleep Dirt, aan glans. Op Läther is het het openingsstuk, wat totaal anders werkt. Het ietwat melige Big Leg Emma is hier een verfrissend zijstapje tussen The Black Page 1 en Punky's Whips. Dit laatste nummer mocht trouwens toentertijd van WB niet op de plaat, wegens scabreuze teksten (het staat wel op de cd-versie van Live in New York). Een extraatje van Läther is dat de verschillende stukken aan elkaar zijn verbonden met typisch Zappiaanse montages van flarden geluid en gesproken woord.

Heel jammer is dat van The Black Page maar één versie verschijnt, terwijl het op New York achtereenvolgens als drumsolo, als 'hard version' en ten slotte in een 'easy teenage disco version' is te horen. Die medley - in twee reuzenstappen van Varèse naar disco - is om en nabij de kwintessens van Zappa's oeuvre. Tegenover dit gemis staan een paar bonus-vondsten uit de nalatenschap. Met dat al wordt de Zappa-discografie er niet overzichtelijker op, want Läther bevat een aantal stukken dat niet op die vier WB-platen is te vinden - maar het omgekeerde is ook het geval.

Na al dat gefoeter op die povere hoezen van WB hadden de erven Zappa wel wat meer hun best kunnen doen op de presentatie van Läther. Het boekje bevat een boel quasi-zappiaanse peptalk, maar geen songteksten. De credits zijn niet echt compleet. En zoonlief Dweezil Zappa, vermoedelijk te jong om Atom Heart Mother van Pink Floyd ooit onder ogen gekregen te hebben, heeft een koe op het doosje gezet.

Dat doet niets af aan de wonderlijke gewaarwording dat er met Läther tóch een nieuw Zappa-album bij is gekomen, een album dat er eerst niet was en in deze vorm tot een van de hoogtepunten in zijn oeuvre kan worden gerekend. Voor de fanaten die alles al hebben is deze verplichte aanschaf opnieuw een duur grapje. Maar degene die dat oeuvre nog moet leren kennen zit voor slechts 799 dubbeltjes op de eerste rang.

Frank Zappa: Läther (3 cd's). Rykodisc RCD 10574/76. ƒ 79,90.

Neil Slaven: Zappa - Electric Don Quixote. Omnibus Press. ISBN 0-7119-5983-8. ƒ 58,-.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 28-04-1997, Pagina 9, Kunst, recensie

Zwart-wit en toch kleurrijk concert door Het Pianoduo

Stravinsky en ander werk door Het Pianoduo. Gehoord in Concertgebouw Amsterdam, 26 april. Uitzending op Radio 4: 29 april, 20.00 uur.

En blanc et noir heette het stuk van Debussy waarmee Het Pianoduo zaterdag zijn Matineeconcert opende. Het had het motto van het hele programma kunnen zijn, of zelfs een goed alternatief voor de ondubbelzinnige, maar fantasieloze naam Het Pianoduo. Want het zwart-wit van de pianotoetsen is een machtig medium.

Dat wist niet alleen Debussy, maar ook Rob Zuidam van wie een nieuw werk, For Two Piano's, werd uitgevoerd. Dat wist Igor Stravinsky, die van zijn balletcompositie Agon zowel een versie voor orkest als een voor twee piano's maakte. Dat wist Dmitri Sjostakovitsj, die in de jaren dertig Stravinsky's Psalmensymfonie voor twee piano's bewerkte. En als Frank Zappa nog geleefd had had hij ongetwijfeld zijn goedkeuring gehecht aan de twee-piano-versie die Arthur Jarvinen van zijn orkeststuk Sad Jane heeft gemaakt.

Immers, zoals een zwart-wit-foto dikwijls pregnanter is dan een in kleur, zo is het klankbeeld van twee vleugels vaak onthullender dan dat van een orkest, met zijn vele verschillende timbres. Ontdaan van al die kleuren geeft de partituur als het ware haar kern prijs. En het paradoxale is dat er uit die simpele zwart-witte toetsen nog tal van fascinerende kleuren te halen zijn.

Hoewel Gerard Bouwhuis en Cees van Zeeland zich eerder concentreerden op de noten dan op het coloriet had hun lezing van Debussy een klaarheid die niet alleen getuigde van analytische diepgang maar ook een orkestrale pracht suggereerde. Ook het nieuwe werk van Rob Zuidam, een tien minuten durend voorschot op een veel omvangrijker stuk met een sopraanpartij, kreeg een rijkgeschakeerde uitvoering.

For Two Pianos opent met een theatrale confrontatie van een bijtend motief en een ijle serie akkoordflarden, die geleidelijk versmelten tot een gelaagde harmonische ontwikkeling. In klank doet deze muziek enigszins denken aan die van Olivier Messiaen, maar ze is veel beweeglijker: Zuidam houdt van climaxwerkingen. Ook in de tweede helft van het stuk, waarin een aanketening van melodische slierten zich verdicht tot een pulserend weefwerk is voortdurend sprake van geleidelijke groei en abrupte terugval. Volgens goed gebruik keert het werk ten slotte terug naar zijn uitgangspunt. Opvallend is dat Zuidam, ondanks de grote hoeveelheid noten die hij opstapelt, het werk een duidelijke harmonische kleur heeft weten te geven.

Zuidam is een bewonderaar van Zappa, Zappa heeft veel te danken aan Stravinsky en Stravinsky weer aan Debussy, dus wat dat betreft sloot het programma als een bus. Zappa's Sad Jane valt eveneens uiteen in twee secties: een gedragen processie en een puntiger, snel gedeelte met repeterende akkoorden. Het stuk kreeg onder handen van Bouwhuis en Van Zeeland een verfrissende schoonmaakbeurt, waarin de samenhang van de grillige melodische lijnen die de kern van Zappa's betoog uitmaken veel duidelijker naar voren komt dan in de nogal opzichtig geïnstrumenteerde orkestversie.

Sjostakovitsj' pianoversie van Stravinsky's Psalmensymfonie is pas na de dood van de bewerker in de openbaarheid gekomen. Het werk is nog nooit buiten Rusland gespeeld, behoudens een uitvoering door Het Pianoduo, eerder dit jaar in België. Ook hier is de zwart-wit-benadering uitgesproken heilzaam. Weliswaar gaat de contrastwerking tussen koor- en orkestpartijen vrijwel geheel verloren, maar tegelijkertijd wordt ook de logheid van de grote bezetting uitgebannen. Vooral het middendeel, een sterk op Bach geöriënteerde fuga, won hierdoor enorm aan transparantie.

Agon neemt niet alleen in Stravinsky's oeuvre, maar zelfs in de muziek van de twintigste eeuw de plaats van een sleutelcompositie in. Vanuit een neoklassicistische thuishaven dringt de componist allengs dieper door in het zwaartekrachtloze vaarwater van de twaalftoonsmuziek. Het is een ontdekkingsreis die altijd even meeslepend is en dan ook het hoogtepunt van het concert vormde.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 28-06-1999, Pagina 9, Kunst, Recensie

Zappa's kronkels passen beter in Paradiso

Werk van Nancarrow, Zappa, Ives en Varèse, door het Asko Ensemble o.l.v. Stefan Asbury. 25 juni, Concertgebouw, Amsterdam.

Het Nederlands Blazers Ensemble was er indertijd als de kippen bij. Al omstreeks 1970, toen het nog hip was om naar underground-muziek te luisteren, speelde het een aantal stukken van Frank Zappa, wiens naam toen nog synoniem was met die van zijn groep, The Mothers of Invention.

Daarna heeft het dertig jaar moeten duren voor een vooraanstaand Nederlands ensemble zich sterk maakte voor Zappa's muziek, maar zaterdag was het dan eindelijk zo ver. In het kader van het festival American adventures bracht het Asko Ensemble een programma dat geheel was opgebouwd rond het werk van de in 1993 overleden en al lang niet meer zo controversiële rockmusicus en componist.

Het was een fraaie bloemlezing uit het werk van vier componisten die elkaar op het punt van eigenzinnigheid weinig ontliepen. De combinatie met de baanbrekende muziek van Zappa's idool Edgard Varèse lag voor de hand, te meer daar het Asko door en door vertrouwd is met Varèse, zoals het opnieuw liet horen in Intégrales en het postuum opgelapte mini-stukje Dance for Burgess.

Ook Conlon Nancarrow was in zekere zin een voorbeeld voor Zappa. Beiden koesterden muzikale visioenen die mmenselijke en instrumentale beperkingen overstegen. Zoals Nancarrow zich bediende van een pianola om zijn ideeën te verklanken, zo componeerde Zappa de laatste tien jaar van zijn leven hoofdzakelijk met behulp van een geavanceerde muziekcomputer.

Nancarrows Tango? en Piece No.2 behoren tot zijn schaarse 'gewone' werken, maar vooral het laatstgenoemde stuk doet met zijn fascinerende opeenstapeling van versnellende en vertragende canons nauwelijks in complexiteit onder voor zijn pianolamuziek. Dirigent Stefan Asbury wist hoorbaar de weg in dit labyrint van klanken, zoals hij ook de tegen elkaar in spelende deel-ensembles in Charles Ives' Four ragtime dances perfect in de hand hield. Ives, de 'vader' van de moderne Amerikaanse muziek, mocht op dit programma uiteraard niet ontbreken.

Zappa's muziek heeft vele gezichten. De vijf uitgevoerde stukken reikten van het toegankelijke, opzwepende G-spot tornado tot het weerbarstige, dissonantrijke The perfect stranger. Maar kenmerkend is dat het altijd draait om de melodische lijn, of dat nu een lekker deuntje is, of een springerige, door alle registers schietende melodie vol gedifferentieerde ritmes. In die zin is Zappa een ware tunesmith, al vertoont zijn smeedwerk vele grillige kronkels.

Juist deze kronkels kwamen niet altijd even goed tot zijn recht in de gulle akoestiek van het Concertgebouw, die nog wat overdadiger werd, omdat de zaal maar halfvol was. Zo gingen de razendsnel rondschietende lijnen van Be bop tango ten onder in een floers van al te stevig slagwerk. Ook de elektrische versterking die in enkele stukken werd toegepast, leidde hier en daar tot onhelderheid.

Vooral door dit balansprobleem bleef het Asko in de stukken uit de suite The Yellow Shark achter bij de maatgevende Zappa-uitvoeringen die het Ensemble Modern op de gelijknamige cd heeft vastgelegd. Daarentegen kregen The perfect stranger en Duprees paradise een elan en een cohesie die de plaatopname van 1982, door het Ensemble InterContemporain onder Pierre Boulez, deden verbleken. De onderneming is dus zeker voor herhaling vatbaar, maar dan liever in een zaal als Paradiso.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 08-06-2000, Pagina 26, Kunst en Cultuur,

KENNERS OVER DE MUZIEK VAN FRANK ZAPPA

'Het hele gekwek van Suzy Creamcheese, kssjt eruit'

Over één ding zijn ze het eens, de muziekspecialisten van 'de Volkskrant': Zappa zelf was de beste Zappavertolker. Maar wat blijft er van Zappa over als Dick Bakker en het Metropole Orkest zich aan zijn repertoire wagen? Een levendige discussie over de vroege en de late Zappa, de rocker en de symfonicus, de grappenmaker en de Varèse-volgeling. 'Zijn meesterschap zat in die onmogelijke fantastische unisono's.'

Roland de Beer (muziekredacteur, Zappaliefhebber): Burghoorn, jij was toch afgestudeerd op Zappa?

Alex Burghoorn (Zappaliefhebber, kunstverslaggever, eindredacteur Popjaarboek 1999): Ik zóu eerst afstuderen op Zappa. Ik wilde een compleet overzicht maken. Alle platen, alle partituren, alle tapes, alle snippers. Zo'n lijst is hard nodig, net als bij Mozart.

De Beer: De Burghoorn Verzeichnis. Dat is geen doctoraalscriptie, maar een levenswerk. En dan moet je ook eerst nog de weduwe vermoorden.

Burghoorn: Het is dan ook niet Zappa geworden, maar The Police.

De Beer: Het Nederlands Philharmonisch Orkest komt met 200 Motels. Wat mij nog voor de geest staat, is dat die Zappafilm met The Royal Philharmonic in de bioscoop kwam, en dat Elly de Waard in haar Volkskrant-recensie haar collega Hans Heg uitnodigde de klassieke invloeden op Zappa eens na te trekken. Het zou 'spekje voor het bekje' zijn van elke Stravinsky-liefhebber.

Hans Heg (Zappaliefhebber): Ik ben toen gaan kijken en schreef: 'Geef mijn portie spek maar aan Fikkie.' En daar wou ik het graag bij laten.

Emile Wennekes (Zappaliefhebber, criticus klassieke muziek): Mijn Zappa's, dat zijn niet die megalomane orkestdingen, bah.

Menno Pot (popcriticus): Zappa in het Holland Festival, daar is natuurlijk niets tegen. Mijn probleem is, ik vind veel werk van Zappa totaal onbeluisterbaar. Ik ga er niet heen.

Gert van Veen (popcriticus, Zappaliefhebber): Ik vind Zappa een rijk uitgangspunt. Maar je kunt moeilijk zeggen dat het festival door Zappa te presenteren met beide benen in de moderne tijd staat.

De Beer: Er doen heel betrouwbare popmusici aan mee, die nog met Zappa hebben gewerkt.

Van Veen: Dat legt wel gewicht in de schaal, maar het is toch een afgesloten hoofdstuk.

Gijsbert Kamer (popcriticus, Zappaliefhebber): Treurig. Allemaal Zappa, maar dan zonder Zappa. Ingelijfd bij iets waar hij niet thuishoort. Het Metropole Orkest zal hem met geen mogelijkheid kunnen benaderen. Ik zie Dick Bakker alweer dirigeren, vreselijk. Het gekke is, in de popwereld hoor je niemand meer over Frank Zappa.

Frits van der Waa (klassieke muziek, Zappaliefhebber): Misschien komt het Metropole juist wel het dichtste bij de grote Zappa van midden jaren zeventig, toen hij met bigband-achtige bezettingen de meest fantastische dingen deed. Daar zit echt virtuozenwerk. Nota bene uitgewerkt toen hij in een rolstoel zat. Maar ja, wel met musici die én Zappa én de studio gewend waren.

Kamer: Als je het fout doet, doe het dan liever goed fout. Met een groot orkest dus, zoals het NedPhO, dat lijkt me spannender. En dan maar kijken wat er in al die wanhoop nog overeind blijft.

Van der Waa: Veel pop zal er niet meer in zitten bij het NedPhO. Hij is er zelf niet meer bij met zijn Mothers of Invention. Daarmee heb je een soort probleem van historische uitvoeringspraktijk.

Wennekes: Hoe 'klassieker', hoe minder Zappa.

Van der Waa: Dat is maar een beetje waar. Vóór 200 Motels was hij al bezig met een orkest. Op Lumpy Gravy staan een paar hele rare orkestmuziekjes. In 200 Motels schijnen dingetjes te zitten die hij al opschreef voor hij überhaupt een rockband had. Maar het typische van Zappa is dat hij van de ene stijl naar de andere hopt. Zapmuziek. En het vreemde van orkesten: zelfs al spring je van de ene stijl naar de andere over, dan valt bij een symfonieorkest dat verschil weg. Zijn grilligheid is daar niet op over te brengen.

De Beer: Dat ligt niet aan het orkest. Zappa was geen kenner van het orkestidioom. Hij deed er weinig mee. Hij vond het van zichzelf al exotisch genoeg, die rare symfonische dinosaurus.

Wennekes: Zappa en het Ensemble Modern, daar werkt het wél. Daar is de muziek op een slankere leest geschoeid.

Van der Waa: Bij Pierre Boulez en het Ensemble Intercontemporain ging het ook. Die speelden iets dat Zappa zelf helemaal in partituur had gebracht. Daarna begon zijn kluizenaarstijd, met componeren aan het synclavier. Het Ensemble Modern heeft hem vervolgens weer uit zijn tent gelokt.

Kamer: Wat ik jammer vind, is dat het festival de Grandmothers er niet heeft bijgehaald. Ian Underwood en andere ex-bandleden van Zappa, die spelen nog steeds. Doodzonde.

De Beer: Kortom, Frank Zappa en de viool...

Burghoorn: Het heeft iets bedenkelijks. Zoiets als het London Symphony Orchestra en de Rolling Stones. Het Kronos Kwartet met Jimi Hendrix. Als gebaar is het wel sympathiek, maar de middelen...

Heg: Zappa is 'klassiek' in het metier waarin hij klassiek is, de rock.

De Beer: Maar dat werd hij juist door naast de rock te gaan staan en er van alles en nog wat op los te laten.

Van Veen: Het mooiste is Zappa als hij iets maakt van iets anders. En er dan maar weer dwars doorheen spelen, dat is Zappa op z'n best.

Van der Waa: Zijn metier is de collage. Monteren, daar is hij echt groots in.

De Beer: Monteren? Het eerste wat ik deed, toen Uncle Meat in '69 of '70 uitkwam, was deze weergaloze plaat op een spoelenband zetten, en al het geklets ertussendoor weglaten. Het hele gekwek van Suzy Creamcheese, kssjt eruit.

Van der Waa: Dat zou ik ook wel eens willen: een tape met alleen maar orkestmuziek. Of een tape met alleen maar slagwerk. Wel een heidens karwei.

De Beer: Zappa zei aldoor dat Webern en Varèse zijn grote invloeden waren. In zijn muziek hoor ik dat bijna nergens. Het leuke is dat zijn meesterschap uiteindelijk in de melodie zat en in het ritme. In die onmogelijke fantastische unisono's. Met als refrein steeds maar weer het ironiseren van het platvloerse.

Van der Waa: Als ik naar The Black Page luister, hoor ik wel degelijk Varèse. Op Zappa in New York staat dat stuk in drie versies. De eerste helemaal kaal, als een geraamte. Echt Varèse. Dan komt er een deuntje bij. En dan is het plotseling een New Yorkse discodreun. Geniaal.

De Beer: Als we de violen laten voor wat ze zijn, en 'klassiek' nu eens definiëren als 'opnieuw vertolkbaar'. Ook als de maker er niet meer is.

Pot: Het is muziek waar vertolkers steeds mee uit de voeten kunnen. Het zal nooit een slappe hap worden. Geen karaoke-café zoals bij de Beatles.

Van der Waa: Opnieuw vertolkbaar, dat is onhelder bij Zappa. Hij was zelf voortdurend van alles aan het veranderen en zichzelf aan het verbeteren. Heel Amerikaans, net als Charles Ives, alleen deed die het op papier.

Van Veen: Als hij naar het Holland Festival kwam - hij zou het met niemand eens zijn, voortdurend slaande ruzie hebben en waarschijnlijk ook nog eens alles afkeuren.

Kamer: De keuzes komen toch voornamelijk uit de klassieke jaren zeventig. Ik kan me niet voorstellen dat hij ze zelf nog zou uitvoeren.

Van der Waa: Hij heeft Peaches and Regalia wel drie of vier keer op de plaat gezet. Met aldoor weer andere gitaarsolo's.

De Beer: Die lange gitaarsolo's sloeg ik ook vaak over.

Wennekes: Hij had niet de bagage van werkelijk begaafde gitaristen. Het was wel een gitarist met een originele kijk, die van zijn zwakten een sterk punt kon maken. Zoals in Shut Up And Play Yer Guitar.

Van Veen: Zijn gitaarspel vind ik beter dan van Clapton. Vol verrassingen.

Van der Waa: Hij bleef een echte improvisator. En entertainer.

Van Veen: Is er een toekomst voor Zappa zonder Zappa?

Burghoorn: Wat het Ensemble Modern doet, klopt met de Zappastijl.

De Beer: Maar niet met de Zappageest. Er is toch een verschil tussen de bassist Roy Estrada van The Mothers, en de contrabassist Klaus-Jürgen Jungheinrich, of zo, uit Frankfurt.

Burghoorn: Maar door wat Zappa met het synclavier deed, kon hij ontsnappen aan zijn muzikanten.

Wennekes: Het Ensemble Modern had zijn wederopstanding kunnen betekenen.

Van der Waa: Als hij niet te vroeg was doodgegaan. Als hij tien jaar méér had gehad, dan had hij de omslag kunnen maken.

Burghoorn: Nu blijven het toch allemaal een soort liedjes.

De Beer: Het Ensemble Modern heeft na The Yellow Shark kennelijk nog maar één authentiek Zappaverrassinkje in petto, een arrangement van Greggery Peccary. Verder hebben ze dertien bewerkingen laten maken die niets meer van de Zappa-originelen hebben.

Burghoorn: Eén keer met de meester gewerkt, en voor de rest van het leven gelegitimeerd... Nou ja, misschien is het wel prachtig.

Van der Waa (46): Zijn vroege werk was steeds weer een totale verrassing, van plaat naar plaat. Het eerste wat ik van hem hoorde, was We're Only In It For The Money. In '68, ik was er vrij snel bij. In de jaren tachtig ging hij zichzelf herhalen. Maar met dat Synclavier-werk werd het weer spannend en bizar.

Wennekes (36): Mijn Zappa is de Zappa van de jaren zeventig, de sophisticated Zappa, die van Apostrophe en Joe's Garage.

Pot (25): Zijn praatjes over hippies zijn van voor mijn geboorte, maar ik heb de San Francisco-zomer helemaal uitgeplozen dus ik begrijp ze wel.

Van Veen (45): Mijn eerste Zappa was Hot Rats. Ongelooflijk. In de punktijd heb ik hem losgelaten.

De Beer (49): Tijd voor Teenagers, Herman Stok. Who Are the Brain Police, toen niemand wist dat eentje van de 'Mothers of Invention' Frank Zappa heette.

Kamer (36): 1980, Ahoy' Rotterdam. Het is me altijd bijgebleven.

Burghoorn (28): Ik ben geboren na Hot Rats. Maar sterker nog, ik hád er in '88 bij kunnen zijn, bij zijn laatste optreden in Nederland. Gruwelijke gedachte: een van de beste late Zappa-albums is The Best Band You Never Heard In Your Life.

Greggery Peccary & Other Persuasions, door het Ensemble Modern o.l.v. Peter Eötvös. Amsterdam, Concertgebouw, 10 juni (15 uur).

A Tribute to Frank Zappa, door het Metropole Orkest o.l.v. Dick Bakker. Amsterdam, Paradiso, 10 juni (21 uur).

Spilling The Beans, een 'Zappa-universum' met de Ebony Band, performance door Louis Andriessen, film- en videobeelden van Frank Scheffer en Ian Kerkhof. Amsterdam, De Balie, 12 juni (20.30 uur).

200 Motels, The Suites, door het Nederlands Philharmonisch Orkest, Cappella Amsterdam en solisten o.l.v. Jurjen Hempel. Amsterdam, Carré, 23 en 24 juni (20.30 uur).


(samengesteld door Roland de Beer)


de Volkskrant van 13-06-2000, Pagina 10, Kunst, Recensie

Geest Zappa schuilt in vloerbedekking

Greggery Peccary & Other Persuasions, door het Ensemble Modern o.l.v. Peter Eötvös. 10 juni, Concertgebouw, Amsterdam; A Tribute to Frank Zappa, door het Metropole Orkest o.l.v. Dick Bakker en Bruce Fowler. 10 juni, Paradiso, Amsterdam. Radio 4: nader te bepalen maandagavond in december.

Twintig jaar nadat de onderhandelingen tussen het Holland Festival en componerend rockgenie Frank Zappa in het slop liepen en het beoogde orkestproject werd afgeblazen, is een keerpunt in de muziekgeschiedenis bereikt. Het Holland Festival 2000 brengt Frank Zappa, en dat niet uitgevoerd door één, niet door twee, maar door drie orkesten. Buiten medeweten van de componist, want die is al ruim zes jaar niet meer onder ons.

Het succes was verzekerd (en zou dat indertijd ook geweest zijn), want Nederland heeft altijd een groot contingent Zappioten gekend. 'The secret word for tonight is vloerbedekking', proclameerde trombonist en gewezen Zappa-musicus Bruce Fowler tijdens het concert van het Metropole Orkest in Paradiso. Het gejuich wees erop dat het publiek de conceptual continuity-link wist te leggen: het gebootlegde optreden van november 1971, Ahoy, Rotterdam, waar de Mothers of Invention 'in Dutch' zongen: Geef mij wat vloerbedekking onder deze vette, zwevende sofa.

Het concert had alles van een thuiswedstrijd, vooral toen het orkest in een geleide improvisatie à la Zappa een paar flarden Hup, Holland Hup ten beste gaf. Maar desondanks was al vanaf de eerste triomfantelijke noten van de fanfare Regyptian Strut merkbaar dat de geest van Zappa vaardig was over dirigent Dick Bakker en zijn discipelen.

Het was een programma met vintage Zappa: muziek uit de vroege jaren zeventig, een periode waarin Zappa elementen uit jazz en bigband-muziek in zijn toch al veelzijdig idioom incorporeerde. Vanzelfsprekend speelde improvisatie daarbij een grote rol, en op dat punt lieten de musici van het Metropole Orkest (voorop gitarist Peter Tiehuis als Zappa-stand-in, compleet met wah-wah-pedaal) zich niet onbetuigd. Maar ook complexe, grotendeels uitgeschreven stukken als Echidna's Arf of RDNZL kregen een vertolking die stond als een huis.

In het Concertgebouw had het Ensemble Modern die middag wat meer moeite om de kartelige melodielijnen niet te laten overwoekeren door een bij vlagen zwaar aangezette ritmesectie. De akoestiek van de Grote Zaal, al niet erg geschikt voor de kristallijnen notenregens van veel hedendaagse muziek, is voor versterkte muziek in één woord fnuikend. Niettemin leverde het ensemble regelrechte topprestaties, in een programma dat reikte van 'klassieke' kamermuziek tot het krankzinnige, uit velerlei vaatjes tappende hoorspel The adventures of Greggery Peccary. De twee zangers, Omar Ebrahim en David Moss, verbaasden door hun vrijwel perfecte imitatie van de vervormde 'tekenfilm-stemmetjes' die in de plaatversie verwerkt zijn.

Van eenzelfde orde waren de instrumentaties van enkele stukken die Zappa in de jaren '80 en '90 met het Synclavier realiseerde. Door zo'n muziekcomputer te gebruiken was hij bevrijd van de beperkingen van het traditionele notenschrift en instrumentarium, dus het is eigenlijk een paradoxale onderneming om dergelijke muziek live uit te voeren. Maar de kronkelige slierten en elektronische klankkleuren stelden het Ensemble Modern niet voor problemen (en voor de lastigste gevallen kon men terugvallen op samplers). In meer orthodox bezette stukken als Envelopes lieten de strijkers van het gezelschap bovendien horen dat Zappa's toepassing van violen bij lange na niet zo problematisch is als sommige van zijn platen doen vermoeden. Het heeft kennelijk eerder te maken met de kwaliteit van de violisten. Dirigent Peter Eötvös, die bij wijlen flink stond te swingen, trakteerde als toegift op Peaches and Regalia, gevolgd door het inmiddels ook tot evergreen uitgegroeide G-Spot Tornado.

Met deze twee gedenkwaardige concerten begint zich iets van een uitvoeringspraktijk af te tekenen. Het probleem - en de verdienste - van zijn muziek is dat die niet onder één hoedje te vangen is. Zoals Zappa-chroniqueur Greg Russo het formuleert: 'Zappa week in zoverre af van de meeste andere musici dat hij zijn toehoorders aan het denken zette over dat waar ze naar luisterden'.

Dat is niet de slechtste eigenschap voor een muzikant.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 14-06-2000, Pagina 11, Kunst, Recensie

Geest van de jaren zestig blijft in de fles

AMSTERDAM

'Zo. Dat is ook weer goed afgelopen', zegt componist Louis Andriessen na het plaatsen van een glaasje water op zijn lessenaar. Hij gaat het hebben over zijn collega Frank Zappa, maar de toon is vanaf het eerste woord gezet, en die toon klinkt onmiskenbaar naar Barend Servet. Ach ja, de jaren zeventig. 'De meeste van jullie waren toen nog niet geboren', gnuift Andriessen (61).

Er heerst onrust onder het publiek, terwijl Andriessen de indruk beschrijft die de kennismaking met Zappa's muziek op hem maakte. 'Verbazingwekkend interessant. Dat was de toekomst: het door elkaar gooien van hoge en lage kunst. Het is alleen niet zo gegaan als wij toen dachten. Die klus kan nog wel honderd of tweehonderd jaar duren.'

Andriessen weidt uit over de tegencultuur van toen en het onderscheid tussen pop art en popmuziek, maar dan blijken de storende geluiden opzet. Drie als hippie verklede dames mengen zich in de lezing. De Zappa-kenners onder het publiek (om en nabij de 99 procent) begrijpen het meteen: dit zijn verwanten van de GTO's (Girls Together Outrageously), de groupies die in de zijlijn van Zappa's oeuvre opereerden.

Toch blijft het Servet, want voorgekookt. Zappa deed ook graag aan audience participation, maar dat was altijd ter plaatse verzonnen. Nee, pogingen om de geest van de jaren zestig uit de fles te krijgen zijn tot mislukken gedoemd. Zo is ook de 'cosmogeniese performanceopera' die het gezelschap Acephale in de centrale foyer opvoert een overbodig en zelfs hinderlijk onderdeel van het aan Zappa gewijde totaalgebeuren Spilling the Beans. Het gemep op stukken rails en het gekrijs zijn tot in alle zalen hoorbaar.

Maar de avond slaagt - dankzij de muziek, want die is aanmerkelijk beter bestand tegen de tand des tijds. Het programma is doorspekt met tal van illustratieve filmfragmenten, bijeengelezen door Frank Scheffer. De Ebony Band speelt vroege ensemblemuziek van Zappa, waaronder het nooit op de plaat verschenen Number Seven en een messcherpe vertolking van Bebop Tango, vermoedelijk het meest onspeelbare stuk uit 's mans oeuvre. De Balie-akoestiek is wel erg dor, maar doet Zappa's werk meer recht dan Het Concertgebouw, waar het Ensemble Modern zaterdag in verdronk.

In haar I wasn't talking (III) voor gitaar en tape laat gitariste Corrie van Binsbergen horen dat ze op een bijna griezelige manier in de huid van Zappa is gekropen. Hommage of recycling? Niveau heeft het in elk geval.

Intussen brengen Ralph van Raat en Tomoko Mukaiyama in de salon een 24-karaats-Zappa-programma met een drietal voor pianoduo bewerkte orkeststukken. Dissonantrijke muziek, diametraal tegenovergesteld aan de melige doowop waaraan Zappa zich bij wijlen overgaf - maar toch stukken die staan als een huis en waarin telkens weer karakteristieke vingerafdrukken opduiken. Verhelderend is wat George Duke, voormalig Zappa-toetsenist, daarover in een filmfragment zegt: 'Als Frank aan muziek dacht zag hij vormen voor zich, vertelde hij me eens. Figuren als driehoeken, vierkanten en rechthoeken. En die combineerde hij met elkaar.'


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 06-12-2003, Pagina 7, Kunst, Recensie

Geestig eerbetoon aan Frank Zappa

Werk van Zappa, Van Binsbergen, Eötvös, Bates en Kruisselbrink, door het Asko Ensemble o.l.v. Etienne Siebens. 4 december, Paradiso, Amsterdam. Herhaling: Enschede (6/12). Radio 4: 10/12, 20.35 uur.

Met zigzaggende melodielijnen, stuwende ritmes en pompende bassen bracht het Asko Ensemble donderdag een hommage aan Frank Zappa, ter gelegenheid van diens tiende sterfdag. De dood van de geniale pop-artiest, componist en satiricus wordt vooral in West-Europa herdacht: op hetzelfde moment speelde het Symfonieorkest van Wuppertal een Zappa-programma, en in Harderwijk blijven de festiviteiten rond de Zappa Memorial Day in gang tot zondagavond.

Het Asko heeft er werk van gemaakt. Naast een aantal nieuwe bewerkingen van composities van de meester bevat het programma, dat vanavond wordt herhaald in Enschede, vier stukken van min of meer geestverwante componisten. Twee daarvan zijn speciaal voor deze gelegenheid geschreven.

Het geestigste eerbetoon komt van Astrid Kruisselbrink, die in haar The Statue of a Libertine listig allerlei tekstuele en muzikale referenties aan Zappa's oeuvre heeft verwerkt, en toch een heel eigen idioom hanteert. Bariton Marc Pantus komt sterk voor de dag, en ook de musici mogen meezingen. Pantus is samen met trompettist Marco Blaauw tevens te horen in het polystilistische Snatches of a Conversation van Peter Eötvös. Blaauw schittert in de solopartij, die geschreven is voor een trompet met een dubbele beker. Door het gebruik van verschillende dempers kan daarmee pijlsnel tussen verschillende timbres 'geschakeld' worden.

The Magic Sock (Music for an Imaginary Roadmovie), een vijfdelige suite van Corrie van Binsbergen, is bijna griezelig om te horen, zo kundig weet de componiste het typische Zappa-idioom te hanteren. Some more upsets van Django Bates, een uit zijn voegen barstend funky pandemonium, is daarentegen vooral op de jazz geënt.

Maar de hoofdschotel zijn toch de zes stukken van Zappa zelf – en dat zijn niet de geringste. Het Asko heeft namelijk uitsluitend geput uit de composities die hij in de jaren tachtig maakte met behulp van een Synclavier-computer, waardoor hij niet langer aan de beperkingen van levende instrumentalisten gebonden was. De signatuur van de bewerkers schemert door de Zappa-noten heen. Ron Fords versie van Night School is prachtig van kleur en Van Binsbergen is – hoe kan het anders – stijlzuiver in Outside Now Again. Maar het meest overrompelend is Bates' versie van Jazz from Hell, een stuk met niet bij te benen, door het hele register schietende noten. De Asko-musici leverden hiermee een werkelijk herculische prestatie.


© Frits van der Waa


de Volkskrant van 16-08-2004, Pagina 10, Kunst, Recensie

Een fenomenale Beefheart-hommage

Selling Hoovers in Mojave. Werk van Beefheart, Zappa, De Clercq e.a. door het Rosa Ensemble en Hans Dagelet. 14 augustus, Festival De Beschaving, Leidsche Rijn. Herhaling: Venlo (26-8), Amsterdam (29-8), Utrecht (5-9), Middelburg (7-9), Den Haag (17-9), Nijmegen (22-9), Den Bosch (23-9) en Utrecht (8-10).

Captain Beefheart verbijsterde in 1970 vriend en vijand met zijn album Trout Mask Replica. De muziek was te extreem voor een breed publiek, maar ze maakte hem tot een levende legende – vooral nadat Beefheart zich in 1982 terugtrok in de Mojavewoestijn en onder zijn eigen naam Don Van Vliet ging schilderen.

Wat rest zijn een stuk of tien cd's met uitvoeringen die voor eeuwig gestold zijn. De enige manier om die muziek nieuw leven in te blazen is door ze opnieuw uit te voeren. Eerder dit jaar kwam Beefhearts groep, The Magic Band, opnieuw bijeen – maar zonder het knoestige stemgeluid van de Captain zelf. Voor dat gebrek vond het Utrechtse Rosa Ensemble een oplossing in zijn hommageprogramma Selling Hoovers in Mojave: Hans Dagelet.

Dagelet is naast acteur een uitstekend trompettist. De manier waarop hij in de huid van de Captain kruipt, stamelend en schurend de taal uitbraakt en klinkers en medeklinkers tot muzikale klanken vervormt, is fenomenaal.

Daarbij komt dat het Rosa Ensemble de muziek aan eigen bewerkingen heeft onderworpen – om te beginnen door alle teksten in het Nederlands te vertalen. Dat is ingenieus gedaan, met behoud van klankrijmen en betekenis-associaties. Blabber 'n Smoke wordt Blaat en Rook, Bat Chain Puller wordt Vleerketting Trekker, en Neon Meat Dream of a Octafish wordt Neon Vleesvrees van een Oktavis – ziedaar een goede indruk van Beefhearts verbaal arsenaal. Dagelet is niet altijd te verstaan, maar ook dat doet recht aan de originele uitvoeringen.

Drummer Daniel Cross en basgitarist Jasper Boeke leggen een stuwende onderlaag voor Dagelet en de overige solisten. Hoogtepunt is het nummer Somberland (Frownland), waarin de georganiseerde anarchie van het origineel volmaakt wordt getroffen. Het programma, dat de komende weken in zeven steden wordt herhaald, biedt bovendien een spetterende afwisseling van vocale en instrumentale stukken, waaronder Biefhart, een muzikaal eerbetoon van Eric de Clercq, plus een paar evergreens van Beefhearts schoolkameraad en muziektrawant Frank Zappa, zoals het nummer Klodderige Jus.


© Frits van der Waa


de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 3 oktober 2011

Zappa eersterangs tunesmith

Aust, Zappa en Fondse, door het DoelenEnsemble o.l.v. Matthew Rowe. 30 september, De Doelen, Rotterdam. Zie YouTube.

Bijna twintig jaar na zijn dood en ruim veertig jaar nadat hij er zelf op het podium stond, klonk er vrijdag weer muziek van Frank Zappa in de grote zaal van de Rotterdamse Doelen. Anders dan in 1970 stonden de foyers niet blauw van de hasjwalm en overheersten grijze koppen bij het publiek, maar de belangstelling was opnieuw groot.

En het DoelenEnsemble, dat in een stevig uitgebreide bezetting aantrad, kon rekenen op een enthousiast onthaal door het publiek. Terecht, want de muziek van Zappa is hogeschoolkunst – of het nu gaat om zijn op de rockmuziek georiënteerde nummers of juist om avantgardistische partituren.

Als hommage aan de man die in geen enkel hokje paste en met het grootste gemak van de ene stijl in de andere glipte, flankeerde het gezelschap vijf Zappa-stukken met nieuw werk van min of meer geestverwante componisten.

In Parallel laat de Duitser Renard A. Aust een lopende plukbas en zwoele akkoorden geleidelijk fuseren tot een heen en weer schichtende melodie en een felle climax. Meer beet zit er aan het knap georkestreerde Far East South van Martin Fondse, een combinatie van tegendraadse grooves, in een bigbandkostuum gestoken Bartok-verwijzingen en een dolzinnige solopartij van basblazer Steffen Schorn, die zich in de loop van een half uur tijd onder meer bediende van een tubax, zowel om te zien als om te horen de Harley Davidson onder de saxofoons.

Het DoelenEnsemble toonde zich opgewassen tegen de Zappa-maatstaven die in de jaren tachtig en negentig door het Ensemble InterContemporain en het Ensemble Modern zijn gesteld. Vooral in The Perfect Stranger is te horen dat Zappa een eersterangs tunesmith was, zelfs als zijn deunen in atonale regionen belanden. Ook de verkleurende timbres van de Klangfarbenmelodie hadden voor hem geen geheimen.

De ultieme toetssteen was The Adventures of Greggery Peccary, een stuk van een half uur dat exemplarisch is voor Zappa's geraffineerde collagetechnieken, compleet met verteller en zingende hoofdpersoon, dat ook nog eens stikt van de tekstuele en muzikale leidmotieven.

Maar de snelle stapelingen en schakelingen van de versterkte muziek en het tegen de marmeren achterwand ketsende geluid van de drums waren iets te veel voor de op Bruckner en Mahler gebouwde zaal, zodat er al te veel details verloren gingen – wat niets af deed aan de heldenmoed van de uitvoerenden. En natuurlijk was het een gemiste kans dat dit concert, de opening immers van de moderne Red Sofa-reeks, niet werd afgerond met Sofa, een van Zappa's evergreens.


© Frits van der Waa 2011


de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 20 januari 2016

Gruis en diamantjes in kruispuntmuziek

Frank Zappa: 200 Motels. Los Angeles Philharmonic o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Zappa Records (2 cd's).

45 jaar geleden ging de toen 30-jarige Frank Zappa een week lang een Londense filmstudio in, samen met zijn Mothers of Invention, een compleet koor en het Royal Philharmonic Orchestra. 200 Motels, over het leven van een rockband op tournee, zou het meest ambitieuze project van zijn leven worden. De resulterende film was een rommeltje. De bijbehorende dubbel-lp bleek een lappendeken – maar dan wel een waar Zappa, de meester van de muzikale collage, stevig zijn stempel op gezet had.

De postuum samengestelde concertversie 200 Motels - the suites beleefde zijn première in het Holland Festival 2000. Van die uitvoering resteert alleen een in internetuithoeken circulerende opname. Maar nu is er dan eindelijk een officiële registratie, door het Los Angeles Philharmonic met dirigent Esa-Pekka Salonen en een hele cast aan vocalisten.

Makkelijke muziek is het niet: Zappa heeft zijn grillige verbeelding ongeremd de loop gelaten. Met popmuziek heeft deze suiteversie niet heel veel te maken, eerder met Stravinsky en Varèse, maar ook die verdwijnen welhaast in de exuberante maar van de hak op de tak springende kruispuntmuziek, die ook nog eens doorspekt is met cartoonachtige mono- en dialogen.

Ook is de balans van de liveregistratie niet helemaal ideaal. Maar tussen het gruis schitteren veel diamantjes – en bovendien allerlei vaak spannende stukken, die de oorspronkelijke plaat niet hebben gehaald. Zappa was een genie, al was hij niet altijd even kritisch op zichzelf. Het blijft eeuwig jammer dat hij door zijn vroege dood deze intrigerende lijn in zijn werk niet heeft kunnen doortrekken.


© Frits van der Waa 2016