Verschenen in de Groene Amsterdammer van 13 oktober 1982
(in combinatie met een artikel van Rudy Koopmans)
De Volharding: opereren buiten de eigen grenzen
Geen geschetter of gespetter
Het repertoire van De Volharding is op het eerste gezicht een doolhof met vele wegen, die soms haaks
lijken te lopen ten opzichte van elkaar. Dat is niet zo. Uiteindelijk leiden die wegen naar
één doel en het is niet moeilijk vast te stellen dat dat doel links ligt, en dat de
muziek van De Volharding modern is, of progressief. Het maakt daarbij geen verschil of het gaat om
muziek die speciaal voor het ensemble is geschreven, om bewerkingen van 'modern-klassieke' komponisten
(van Strawinsky tot Terry Riley), of om arrangementen van strijd- en volksliederen.
Vooral bij die strijdliederen komt de politieke stellingname van De Volharding onverhuld naar voren:
een weg die direkt naar links leidt, de solidariteit met de onderdrukten, vooral in Derde Wereldlanden.
Een duidelijk voorbeeld is Grándola, vila morena, het bekende protestlied van de
Portugese zanger José Afonso.
De tweede poot van het repertoire bestaat ten dele uit Weill- en Eisler-bewerkingen
(wéér muziek die zonder veel omwegen naar links leidt), maar ook uit komposities als
Ragtime van Strawinsky en La création du monde van Milhaud. Dit soort muziek past
vooral in de muziekpolitiek van De Volharding: het slechten van barrières tussen 'serieuze' en
'populaire' muziek.
In de derde en belangrijkste poot van het repertoire, muziek die speciaal voor De
Volharding is geschreven, kruisen alle wegen van de muzikale doolhof elkaar wel ergens; en de
schijnbaar doodlopende zijwegen worden in één koncert uiteindelijk toch bij elkaar
gebracht. Vooral Nederlandse komponisten hebben met De Volharding samengewerkt. Veel van hen staan
muzikaal gesproken, niet ver van Louis Andriessen, de oprichter van het orkest; invloeden van
Strawinsky en minimal-music zijn dikwijls te horen, naast burleske banaliteiten à la Willem
Breuker. En telkens steekt ook een soort gangsterfilmmuziek weer de kop op: dreigende, laagliggende
akkoorden in een ritmische kadans, met scherp daartegen afstekende, priemende melodielijnen.
Deze stijlen worden niet gebracht als een potpourri, maar als smakelijke hutspot, waarin, ook binnen
één stuk muziek, allerlei ingrediënten door elkaar worden gehusseld: volksmuziek,
eigentijds-klassiek, improvisatie en alles wat ik hiervoor al noemde. De vermenging is niet altijd
volkomen en stampwerk is De Volharding niet vreemd. Hun muziek heeft gewoonlijk een duidelijke
ritmische puls in zekere zin een konsekwentie van het spelen zonder dirigent. Veel komponisten
hebben die doorgaande beweging uitdrukkelijk in hun muziek verwerkt en door allerlei verschuivingen
verlevendigd. Bij sommigen is het effekt jammer genoeg drammerig: een taai stuk spek, waarop lang moet
worden gekauwd.
Het uitbannen van de hokjesgeest is het muzikale doel van De Volharding. Het gaat daarbij niet
alleen om stilistische hokjes, maar ook om de hokjes van de komponist en de muzikant, die van het
Concertgebouw en het buurthuis. Ieder optreden van het orkest is eigenlijk al een politieke
manifestatie.
In alle muziek van De Volharding is de klank, de 'sound' van het orkest een konstante faktor. Geen
geschetter of gespetter, maar een vastberaden, helder geluid, geschraagd door groot vakmanschap en
muzikale discipline. De klank lijkt sinds het begin minder agressief geworden, maar heeft steeds meer
een beheerste, harde kern gekregen. De lading van de klank is nu minder afkomstig van de impuls van het
geluid en meer van een uitgebalanceerd samenspel, dat leidt tot hechte klankblokken.
Rondrit
Twee stukken uit het jubileumkoncert als voorbeeld. Trajekten van Willem van Manen, trombonist
van De Volharding, is het ensemble op het lijf geschreven. De klankkleurmogelijkheden van het orkest
worden optimaal benut. Allerlei stijlelementen worden in het stuk gekombineerd, soms door, soms naast
elkaar, met een desondanks heel homogeen resultaat. De muziek doet hier en daar denken aan het Ebony
Concerto van Strawinsky, ook een 'jazzy' muziek met klassieke elementen. Trajekten wekt, met
lopende bassen en het bijna zwoele blazersgeluid, allerlei associaties met filmmuziek, wat door de
opbouw van de kompositie nog wordt versterkt. Het is als het ware een rit door verschillende wijken van
een stad, waarbij zich opstoppingen voordoen, bruggen worden overgestoken en geregeld een hoek wordt
omgeslagen. Het is bovendien een rondrit: de muziek keert weer terug naar haar uitgangspunt.
Järn (Zweeds voor: ijzer) van Klas Torstensson is daarentegen een abstrakt, moeilijk
stuk, zowel om te beluisteren als om te spelen. Stilistisch is het een buitenbeentje in het repertoire,
en het past ook beslist beter op een koncertpodium dan op een buurtfeest. Gewoonlijk wekt de muziek van
De Volharding de indruk van een oprukkende linie, wat nog wordt benadrukt door de opstelling van het
orkest in een wijde halve cirkel. In Järn wordt deze linie als het ware aaneengesmeed tot
een wentelende massa, die als een boemerang het publiek in wordt geslingerd. Als deze muziek
èrgens over gaat, gaat ze over de 'sound' van De Volharding, losgemaakt van een ritmische puls,
en gekneed tot een reeks van spanningsvelden, onderbroken en versterkt door pauzes en langgerekte,
gedempte tonen. Muziek die duidelijk maakt dat De Volharding meer is dan een avantgarde-straatorkest:
een ensemble dat opereert in grensgebieden, maar zijn eigen grenzen niet schuwt; een uitwaaierend
front, breed en onverzettelijk.
© Frits van der Waa 2007