Verschenen in de Groene Amsterdammer van 20 juni 1984
De Hare Krishna Kitsch van Stockhausen
Kleppers, klompen en koperblazers in Samstag
Het is donderdag veertien juni, negen uur 's avonds. Onder begeleiding van een versluierde
orgelklank betreedt een groep monniken de Oude Kerk in Amsterdam. In een kooi voeren ze een kauw
met zich mee. Ze zijn voorzien van belletjes en kleppers en geschoeid met klompen, die weergalmen op de
stenen vloer. Terwijl de orgelklanken zich verdichten begint een bezwering, die bestaat uit lange
gezongen noten, woordfragmenten en subtiel verdeelde keelklanken. Van tijd tot tijd betreedt een van
de zangers onder een daverend zwellen van het orgel een podiumpje en slingert een korte formule de
ruimte in.
Na een minuut of tien begint de muziek, eentonig als ze is, een meeslepende werking te krijgen. Maar
lang duurt dat niet, want vrij snel ontaardt het ritueel in geratel met kleppers en klompen, gegooi met
stuivers, gillen en jammeren, dat alles doorspekt met orgel- en tromboneklanken, die niet wezenlijk
veranderen.
De naargeestigheid stijgt ten top als een grote zak met inhoud van het plafond naar beneden is komen
ploffen. Er is geen houden meer aan: de monniken lijken in de macht geraakt van de duivel die ze uit
wilden bannen. Als melaatsen zwaaien ze met hun kleppers en rennen wild rond. Uiteindelijk begeeft het
gezelschap zich, vergezeld van het publiek, naar het plein voor de toren. Daar wordt de kauw losgelaten,
en beurtelings smijten de monniken, onder wild gejuich, een kokosnoot uit de zak aan stukken. En dat is
het eind van een vijfkwartier durend muziekstuk.
***
Het is mij nog steeds een raadsel hoe de
aanstichter van dit gebeuren, Karlheinz Stockhausen, erin slaagt om een zo groot publiek kritici
inkluis in de luren te leggen. Stockhausen is een komponist die opgestuwd is in de vaart van het
Duitse "Wirtschaftswunder" en daardoor, geleidelijk aan, door een soort grootheidswaan is bevangen.
Uiteraard ontbreekt het hem niet geheel aan muzikale kwaliteiten: in de jaren vijftig verrichtte hij
pionierswerk op het gebied van de elektronische muziek en lanceerde, theoretische denkbeelden die veel
invloed hadden. Zijn kompositiemethode is de uiterste konsekwentie van Schönbergs
twaalftoonsmuziek: seriële muziek, waarin niet alleen de toonhoogte, maar ook ritme, geluidssterkte
en talloze andere aspekten aan reeksen en formules zijn gebonden. Nu is er niets tegen om kunst op
formules te baseren, zolang het resultaat maar ergens op slaat (in vroeger eeuwen werd de muziek niet
voor niets tot de'exakte' vakken gerekend). Maar in Stockhausens muziek hebben de cijfertjes de
overhand. Het logisch gevolg is dat er geen kop of staart aan te ontdekken is en dat Stockhausen zich
van meet af aan genoodzaakt heeft gezien zijn muziek van uitvoerige theoretische toelichtingen te
vergezellen. En dat doet hij "gründlich", met veel gevoel voor publiciteit. Het ontbreken van een
hoorbare struktuur in zijn werk voorziet hij van een prachtige verklaring, de Momentform: een
muzikale vorm "waarin men op elk ogenblik een minimum of een maximum kan verwachten; waarin de
koncentratie op het "nu" leidt tot tijdloosheid" (verkort citaat).
Zijn vroege komposities weet
Stockhausen toch boeiend te maken door een maximum aan "inhoud": zo ontstaan fascinerende werken als
Gesang der Jünglinge en Kontakte. Maar ergens in de jaren zestig gaat er iets mis:
na een periode van experimenten met improvisatie begint hij filosofieën met een mystiek kantje te
ontwikkelen. Deze meditatieve denkbeelden komen in hun zuiverste vorm tot uiting in Stimmung
voor zes zangers uit 1968. Daarin is slechts een enkele toon te horen, die steeds van klankkleur
wisselt (de manier waarop is nog steeds door formules bepaald). Minimale muziek avant la lettre,
maar dan zonder de ritmische strukturen die dat soort muziek meestal kenmerken. Met dit werk heeft
Stockhausen de muzikale inhoud van zijn muziek tot een minimum teruggebracht Het was een mooi moment
geweest om ermee te stoppen.
***
Maar met het overlijden van Strawinsky in 1971 is de positie van "de grootste nog levende komponist"
vakant, en dat is wel een kolfje naar de hand van Stockhausen. Hij verzint een nieuwe, theorie,
(Waar hij waarschijnlijk zelf in gelooft), waarin eigendunk en bescheidenheid geraffineerd vereend zijn:
"Ik maak niet MIJN muziek, maar ik vang trillingen op en draag die over: ik funktioneer als een
vertaler, een radiotoestel. Ik probeer de speler aan te sluiten op de stroom die door mij vloeit. Door
mij wordt hij aangesloten aan de muzikale bron, die zich in muzikale trillingen door ons uitstort."
Om Stockhausen vormt zich een ware sekte, waarin zijn eigen kinderen, van jongs af aan muzikaal
gedrild, samen met nog enkele uitverkorenen, optreden als vertolkers van zijn muzikale hersenspinsels.
Helaas blijft het niet bij muziek alleen: in 1977 begint Stockhausen aan zijn levenswerk: de opera
Licht, die hij ergens in de komende eeuw hoopt te voltooien. Het werk zal bestaan uit zeven
delen, één voor iedere dag van de week. Op het ogenblik heeft Stockhausen twee delen van
deze zevenklapper voltooid: Donnerstag en Samstag. 'Samstag' werd dit jaar voor het eerst
uitgevoerd in Milaan. De theatrale aspekten van de opera werden alom bekritiseerd, maar de muziek
gooide hoge ogen.
Afgelopen week was 'Samstag' in Amsterdam te beluisteren in een koncertuitvoering, waardoor de muziek
grotendeels op zichzelf stond. Nou ja, grotendeels... Er zaten nog heel wat theatrale elementen in:
Stockhausens muziek is vaak niet meer te scheiden van de groteske flauwekul. De eerste drie aktes van
Samstag werden op 11 juni uitgevoerd in het Concertgebouw. Alleen de eerste tien minuten, een
ouverture voor vier groepen koperblazers, bezat werkelijk muzikale zeggingskracht. De eerste akte,
uitgevoerd door de bus Matthias Hölle en Stockhausens dochter Majella aan de piano, was ronduit
slaapverwekkend, behalve op het ogenblik dat er vanuit de vleugel raketjes werden afgeschoten. In de
tweede akte werd de aandacht voornamelijk vastgehouden door het fenomenale fluitspel van Kathinka
Pasveer en de Star-Wars-achtige uitrusting van de zes slagwerkers. En de derde akte, waarin een groot
harmonie-orkest een reusachtig gezicht voor moest stellen, was modder.
***
De vierde akte, "Luzifers Abschied". werd drie dagen later in de Oude Kerk uitgevoerd. De rimram en
de "gothic horror" hadden volledig de overhand. Vanwege de enorme toeloop werd deze akte twee keer
uitgevoerd. Een incident tijdens deze tweede uitvoering toonde aan dat Stockhausen niet alleen als
komponist, maar ook als mens de normale maten en verhoudingen uit het oog heeft verloren. Twee vrouwen
uit het publiek, kennelijk begaan met het lot van de aan fel licht en muziek blootgestelde kauw, namen
de kooi op en droegen hem naar de uitgang. De nasleep is het publiek ontgaan, maar ik was er toevallig
van nabij getuige van. Hoewel verscheidene mensen de idealistische dames de doorgang beletten, meende
Stockhausen persoonlijk te moeten ingrijpen. Toen zijn bevel niet ogenblikkelijk werd opgevolgd begon
de gevierde toondichter er driftig op los te slaan. Zowel de vogel als zijn eigenaar werden uiteindelijk
met zachte hand neergezet waar ze hoorden.
Stockhausen maakt op een schandalige manier misbruik van
zijn reputatie. Zijn muziek heeft bij wijlen een zekere klankschoonheid, maar komt niet uit boven het
niveau van hare-krishna-kitsch en zit vol met onzinnige getallensymboliek. Ze wordt voornamelijk
geschraagd door virtuoze topmusici, die een uitdaging zien in de moeilijkheidsgraad, en door talloze
kunstinstellingen die goed geld geven voor een bekende naam. Want het overgrote deel van het publiek
bij dit soort evenementen is geen regelmatig koncertganger en laat zich makkelijk bedotten. Zo heeft
ook het Holland Festival zich laten gebruiken tot eer en glorie van een omhooggevallen windbuil die
niet veel meer met noten weet te doen dan ze stuk te laten gooien. Nieuwe muziek heet dat.
© Frits van der Waa 2007