Verschenen in de Groene Amsterdammer van 27 juni 1984
Het onmogelijke mislukt
Globe met het Brabants Orkest ter Walvisvaart
Het is een verschrikkelijke geschiedenis, bijna een oermythe, de strijd van kapitein Achab met de witte
walvis Moby Dick, waaraan uiteindelijk hijzelf, z'n schip en bijna de gehele bemanning ten onder gaat.
Herman Melville's roman uit 1851 heeft in een tijd van atoombewapening en milieuvervuiling een grimmige
aktualiteit. Politici kunnen immers de hele wereld meeslepen in de ondergang vanuit een obsessionele
drang tot vernietiging van het Rijk van het Kwade. Maar in de bewerking die Maurice Horsthuis van de
roman maakte, en in de opvoering die toneelgroep Globe en het Brabants Orkest daar in de regie van
Gerardjan Rijnders van geven, verdrinkt het verhaal geheel en al in de ongein.
Pootjebadende zeelieden in gestreepte badpakken, een blote kannibaal, olijke duiveltjes, muitende
orkestleden. Niet leuk genoeg voor de kinderen om een super-kinderoperette te worden. Niet spannend of
cynisch genoeg voor de grote mensen, die in grote getale naar de wereldpremière in de schouwburg
van Tilburg gekomen waren.
Wat is er fout gegaan bij deze Moby Dick? De tekst van Maurice Horsthuis is mager en
oninteressant, de muziek klinkt amorf en als zij klinkt is de tekst onverstaanbaar. Er wordt grappig
geakteerd, maar niemand krijgt de kans werkelijk een rol uit te bouwen, ook niet Lucia Meeuwsen als de
naïeve scheepsjongen Ismael, en zelfs niet Adriaan Olree als een lugubere kapitein Achab. Waar
geen tekst en geen karakters zijn valt er ook niet veel te spelen.
Wat was het idee achter de voorstelling, waar zoveel krachten aan werden gespendeerd? Voor regisseur
Gerardjan Rijnders was de hele onderneming een krachttoer à la Moby Dick. Hij waagde zich voor
het eerst aan zoiets als een opera. Globe beproefde voor het eerst samenwerking met het Brabants Orkest.
"Een poging tot Brabants muziektheater", noemt Rijnders het zelf ironisch. Maar vooral blijkt het een
uitdaging te zijn geweest de strijd op de oceaan tussen walvisvaarder en reuzewalvis op het toneel te
zetten. Een onmogelijke opgave en toch is dat het meest geslaagde deel van het spektakel. Alle
mogelijke middelen, ook en vooral de meest simpele worden daarvoor gebruikt. We zien een blauwe lucht
met wolken en een zwarte horizon die langzaam heen en weer deint. We zijn op zee. Een miniatuurbootje
en een miniatuurwalvis aan de horizon. Een scheepsjongen verdrinkt bijna, hoog met z'n hoofd in de
blauwe, golvende gordijnen. Als het moet wordt een goudvissenkom aangedragen om een episode in de
strijd op zee te verbeelden, of we zien een volgende fase van het gevecht geheel en al vanuit de witte
walvis, die zich zéér menselijk onder de douche staat te poedelen en die de sloep met
kapitein Achab en z'n mannen als niet meer dan een piepend insekt ziet aankomen. En tenslotte duikt de
walvis levensgroot vanonder de boot op. Prachtig en geestig vormgegeven door Paul Gallis.
Maar dat is het dan ook. Het blijft een geintje als Wim van der Grijn als een met buttons beprikte
Greenpeacefreak foldertjes uitdeelt tegen de walvissenjacht, en het is maar eventjes ontroerend als
harpoenier Queequeg z'n sprekende teddybeer aan de jonge Ismael geeft, die op zijn doodskist de hele
strijd zal overleven. Al die moeite en inspanning zijn niet veel waard als het spektakel nergens over
gaat, als de basis ervan, de tekst niets voorstelt.
De muziek, ook van Maurice Horsthuis, lijdt onder dezelfde tekortkomingen die de hele voorstelling
teisteren. Van een doordachte opzet of een evenwichtig samengaan van tekst en muziek is geen sprake.
Dialoog en muziek zitten elkaar geregeld in de weg. Het meest geslaagd zijn die ogenblikken waarop de
muziek even ophoudt stoorzender te spelen. Of, omgekeerd, als de akteurs hun mond houden, zodat de
muziek gehoord kan worden. De instrumentatie is soms effektief, maar even vaak krukkig, waardoor veel
effekten de mist in gaan. De elektrische versterking, kennelijk ingezet om dat weer in het gareel te
brengen en om de stemmen van de akteurs uit de soep van dialoog en noten te tillen, faalde volkomen.
Horsthuis' muziek bevat speelse invallen en een aantal aardige aan het hedendaagse idioom ontleende
effekten en is op zichzelf geschikte, niet-pretentieuze theatermuziek. Maar in deze kontekst sloeg het
nergens op. Waarom daarvoor een half orkest moet opdraven is niet erg duidelijk, kennelijk ook niet
voor de musici zelf, die slordig en ongelijk speelden. Op ongeveer een kwart voor het einde slaan de
orkestleden en de dirigent plotseling aan het muiten: ze doen niet langer meer mee, en lopen
ostentatief weg. Al wel eens eerder vertoond? Ja, maar de reden waarom ook? Horsthuis was eenvoudig
niet klaar gekomen met z'n partituur, de muziek was op, maar eerlijk gezegd heeft niemand hem in dat
laatste deel gemist.
De voorstelling zal in november nog een aantal keren worden gespeeld en door de VPRO worden
uitgezonden. Misschien slaagt Globe er in alsnog een hoeveelheid flauwe grappen te schrappen en meer
lijn en spanning in het geheel te brengen, en vooral: wat meer betekenis.
(ma/fvdw)
© Max Arian/Frits van der Waa 2007