Verschenen in de Groene Amsterdammer van 12 september 1984
Muzikale Wending
"Muziek is niet in staat om wat dan ook uit te drukken", schreef Igor Strawinsky in 1935. Die uitspraak
is zo gechargeerd dat weinigen de moeite hebben genomen om ook het vervolg te lezen en te begrijpen wat
Strawinsky eigenlijk bedoelde: "Als muziek doorgaans iets schijnt uit te drukken, is dat illusie en
geen werkelijkheid. Het is eenvoudig een aanvullend element dat wij haar door een stilzwijgende
konventie hebben toegekend."-
Dat Strawinsky het toch niet onaanzienlijk belang van deze 'illusie' maar even onder tafel schuift
is begrijpelijk als je bedenkt dat de tijd waarin een komponist als Richard Strauss er prat op ging
zelfs een glas bier in muziek uit te kunnen drukken niet ver achter hem lag.
Strawinsky had gelijk, maar ook ongelijk. Muziek drukt altijd iets uit, al is het maar de wens om
niets uit te drukken; muziek is een vorm van kommunikatie en heeft als zodanig een inhoud. Maar die
inhoud is in de eerste plaats muzikaal, en daarin had Strawinsky het bij het rechte eind. Aan
overeenkomsten met andere vormen van kunst of kommunikatie mag je geen grotere rol toekennen dan ze
toekomt.
Vooral met taal heeft muziek een verwarrend aantal eigenschappen gemeen. Toonhoogte en ritme spelen
in beide een rol, harmonieleer lijkt enigszins op grammatika, en bovenal is veel muziek gebaseerd op
tekst, en kan daaraan een betekenis ontlenen. In sommige muziek wordt van die overeenkomsten gebruik
gemaakt; en inderdaad zijn daardoor konventies ontstaan, die aan muziek een betekenis schijnen mee te
geven.
Talloos en vruchteloos zijn dan ook de pogingen van theoretici om muziek in linguïstische
modellen te beschrijven. Dat is een dwaalspoor, want de parallellen tussen muziek en taal zijn niet
struktureel, maar incidenteel.
Ook de redaktie van Wending, maandblad voor evangelie, cultuur en samenleving, is in die
valkuil gestapt door als thema van het juli-nummer 'Muziek als taal' te kiezen. Wijselijk heeft men als
ondertitel 'over intenties in de muziek' toegevoegd. Want van alle artikelen in dit nummer gaat
eigenlijk alleen de bijdrage van Etty Mulder over muziek als taal, dat wil zeggen als
kommunikatiemiddel. Ze beschrijft de kwaliteit en de mechanismen van de luisterervaring, waarbij de
nadruk komt te liggen op het kontrast tussen muziek van deze eeuwen die uit vroegere tijden: voorheen
kon de luisteraar zich oriënteren op een vast muzikaal patroon, waarin de afwijkingen de spanning
aanbrachten. In hedendaagse muziek is afwijking van patronen de regel, niet de uitzondering.
Verwachting heeft plaats gemaakt voor afwachting.
Intenties
De kombinatie van muziek en taal komt aan de orde in twee uitstekende, maar enigszins overlappende
artikelen van Cees Rotteveel en Jos Leussink. Zij beschrijven hoe komponisten uit de 17de en 18de eeuw
tekst en muziek aan elkaar verbonden, op emotionele, dan wel rationele gronden; en hoe de daaruit
ontstane ideeën ook in instrumentale muziek een rol gingen spelen.
In de overige artikelen speelt 'taal' nauwelijks een rol. 'Intenties' staan op de voorgrond. Niet
alleen intenties in de muziek zelf, maar ook die van de komponist, van de uitvoerende musikus, van de
muziektherapeut, van de kritikus, enzovoort. De Wending-redaktie heeft werkelijk haar uiterste best
gedaan het onderwerp van zoveel mogelijk kanten te belichten. De weinig nauwkeurige afbakening van het
thema werkt echter een zekere verwarring in de hand.
Bovendien is het niveau van de bijdragen wisselend. Het artikel van muziekkritikus B. L. Kullberg is
ronduit warrig. G. J. Hoenderdaal houdt een helder kultuurfilosofisch betoog, maar de verbinding die
hij legt tussen muziek en religie is moeizaam en niet erg konsekwent. Gesprekken met Reinbert de Leeuw
en Gilius van Bergeijk leveren, in tegenstelling tot dat met Ton Koopman, vrij weinig konkreets op. "Ik
vind iets mooi omdat het mij fascineert en het fascineert mij omdat ik het mooi vind", zegt Reinbert de
Leeuw. Zijn enthousiasme straalt van het artikel af, maar zijn intenties blijven daarachter verborgen.
(Helder formulerende gesprekspartners, bijvoorbeeld een Louis Andriessen, een Guus Janssen of zelfs een
Dick Raaymakers, hadden misschien meer opgeleverd.) En tenslotte is het jammer dat het verschijnsel
popmuziek zo goed als niet aan bod komt.
Toch gaat dit nummer van Wending wel degelijk ergens over. De vlag dekt de lading niet, maar uit
het totaal van artikelen komt bedoeld of onbedoeld één thema naar voren:
het funktioneren van muziek in onze samenleving, en het in de loop der geschiedenis uiteengroeien van
kunst en dagelijks leven. En daarmee signaleert dit ene nummer meer dan hele jaargangen van een blad
als Mens en Melodie.
Wending, nr. 6, uitg. Boekencentrum BV. f 12,10.
© Frits van der Waa 2007