Verschenen in De Groene Amsterdammer van 7 oktober 1987
Libretto koel en klunzig de nek omgedraaid
Kameropera vol anti-climaxen
Het levendigste personage in Salto Mortale, Neêrlands jongste kameropera, was
een wit hangoorkonijn. Het beest speelde zichzelf, keutelde wat in zijn kooitje en wierp
slechts terloops een blik om zich heen. Zo zag, het niet hoe vijf solisten krampachtig hun
best deden om geometrisch marcherende robots uit te beelden, merkte niet op hoeveel
onwelgevoeglijke, niet door de komponist voorgeschreven klanken er bij wijlen uit de
orkestbak opstegen, en bleef het dat radeloze afwachten bespaard dat mij, hoog daarboven op
mijn balkonstoeltje, geregeld naar de keel greep.
Radeloosheid, medelijden, verbijstering dat het mogelijk is een libretto vol emotionele
spanningen en scherpe karaktertekeningen koel en toch klunzig de nek om te draaien.
Salto Mortale is in feite een remake. Het libretto is van niemand minder
dan Belcampo, inmiddels 85, en still going strong aanwezig bij de
première. De tekst kwam in de jaren vijftig tot stand op verzoek van de onlangs
overleden komponist Henk Badings. Dat werd een televisie-opera, weinig positief ontvangen en
vervolgens geheel vergeten.
Het gegeven is typisch Belcampo. De geniale, maar vooral op eigen roem beluste professor
Angeli ontwikkelt, terzijde gestaan door zijn assistentes Etta en Giulia, een elixer dat
doden weer tot leven kan wekken. Het middel wordt met sukses uitgeprobeerd; eerst op
marmotten, vervolgens op een zelfmoordenaar, de dichter Silone, die daar aanvankelijk
uiteraard niet dankbaar voor is. Maar de dichter verandert van gedachten wanneer tussen hem
en Giulia een liefde opbloeit. De twee worden ontdekt door Angeli, die vervolgens uit
jaloezie Silone weer een dodelijke injektie geeft. Maar Giulia krijgt hij daarmee niet
terug. Zij heeft zijn ware aard doorzien. De liefde beklijft en overschrijdt zelfs de grens
van de dood. Een tweespraak tussen Giulia en Silone's stem besluit de opera.
Belcampo's gegeven is prima, maar het libretto zelf (zijn eerste en enige) kan een
komponist voor problemen stellen. Het bevat veel dialoog en een dramatisch ondankbare
slotscène, die eerder uit twee monologen bestaat dan uit een duet. Voor een komponist
met enig gevoel voor proportie zijn dat geen onneembare hindernissen, maar de makers van
Salto Mortale zijn minder suksesvol geweest dan professor Angeli. Ze zijn niet in
staat gebleken het drama weer tot leven te brengen. Belcampo's tekortkomingen als librettist
zijn splinters vergeleken met de notenbalken van komponist Wim Stoppelenburg. Zijn
toonzetting bereikt muzikale spanning vooral door de snelle, abrupte afwisseling van
verschillende stijlen (overigens alle van vóór de laatste vijftig jaar), maar
daarbij negeert hij dikwijls de struktuur van het libretto en legt er zijn eigen konstrukties
overheen.
Soms is dat aardig: zo blaast hij de wel uiterst prozaïsche scène in het
lijkenhuis (professor doet boodschappen) op tot een soort muzikale voorbode van de
konflikten die zullen gaan spelen. Maar doorgaans levert het anti-klimaxen op. Plotselinge
cirkusmuziek na een Wagneriaanse ontboezeming. Barok en Bartok, verknoopt; verknipt.
Gloegloegloe-muziek als Angeli een reageerbuisje leegt, een platte en volkomen
overbodige illustratie.
Deze partituur dwingt een regisseur tot bochten wringen. Toch is het een raadsel waarom
Nando Schellen heeft besloten zijn zangers houterig en starend als nietsziende trekpoppen
over het toneel te laten schuiven. In de eerste scènes, met hun klinische, overigens
door Ritsaert ten Cate fraai vormgegeven laboratoriumsfeer, is die keus nog verklaarbaar.
Dan zou het ontbranden van de passies een eind aan dat mechanisch ballet van tableaux
vivants moeten maken. Maar daar moet je vergeefs op wachten.
Het enige element dat de starre symmetrie doorbreekt is een zonderling, door Ten Cate uit
boeken opgebouwd bankje, waarop de protagonisten in tijden van aandoening neerzijgen. Daarop
kijken Silone en Giulia elkaar voor die ene keer in de hele opera recht in de ogen. Professor
Angeli, gezongen door Frans Fiselier, blijft zelfs tijdens een woedeuitbarsting niet meer
dan een houten klaas. Arme Deborah Raymond (Giulia), Belcampo zag haar als een
aantrekkelijke, zachtmoedige jonge vrouw, zij moet nu uitgeblust over de planken sloffen,
gekleed als een afgeleefde toiletjuffrouw.
Tenor Jan Schouten is in zijn rol van de dichter Silone nog de sympatiekste van het stel.
Een beetje wezenloos, maar dat lijkt me vergeeflijk, zo moet Lazarus zich ook gevoeld hebben.
Wat meer is, hij is een goede zanger. De andere hoofdrolspelers zijn dat ook wel, maar bij
Fiselier en Raymond hoor je soms licht geforceerde geluiden. Annett Andriesens bijdrage is
vlekkeloos; haar rol van de fanatieke, met Angeli dwepende Etta laat haar echter weinig
expressieve speelruimte. Een opvallende bijzaak en dat is tenminste positief
is dat de tekst uitstekend te verstaan is.
Als na twee uur de opera langzaam is weggekwijnd in de slotepisode, waar zelfs de
neurotische variëteit van de muziek het laat afweten en ook het witte konijn niet
langer zijn vitale drenteitjes ten beste mag geven, komt er nog een coda: een band met
piepende cavia's.
Wat zou dat nou weer betekenen?
Kommentaar op de muziek?
Diepzinnige representatie van de mensheid? Ik hou het op een verzinnebeelding van de zangers
in de opera, Guinese biggetjes, willoze proefkonijnen, machteloos reagerend op de hen door
komponist en regisseur toegediende stimuli.
Salto Mortale, een kameropera van Wim Stoppelenburg op een libretto van Belcampo,
geregisseerd door Nando Schellen, gedirigeerd door Kees Olthuis en Roland Kieft, begeleid
door het uitgebreid Amsterdams Nonet, wordt de komende maand opgevoerd in Utrecht (7/10),
Breda (10/10), Eindhoven (13/10), Tilburg (14/10), Den Bosch (16/10), Assen (17/10), Emmen
(28/10) en Groningen (1/11 ).
© Frits van der Waa 2007