Verschenen in De Groene Amsterdammer van 29 juni 1988
Romantische muziek komt tot gisting
Franz Schrekers verre klanken in Brussel
Enige pech heeft Gerard Mortier van de opera in Brussel wel. Lulu ging onlangs in
première zonder de hoofdrolspeelster. Nu weer liepen eerst de dirigent, toen de
regisseur weg bij Der ferne Klang van Franz Schreker. De voorstelling ging toch door.
Terecht, want het is van belang met eigen oren te kunnen horen of Schreker een
muziekvernieuwer was die naast Schönberg thuis hoorde, een kitsch-komponist zoals men
later zei, of in ieder geval ie mand wiens opera's even goed op het repertoire thuis horen
als die van bijvoorbeeld Puccini.
Wie was Franz Schreker?
Twaalf jaar fascistisch regime in Duitsland was niet genoeg om Mendelssohn, Mahler of
Schönberg in het vergeetboek te doen geraken, maar het geval-Schreker wijst erop dat
de Nazi-campagne tegen niet-arische 'entartete kunst minstens één komponist voor een
periode van tientallen jaren heeft weten te reduceren tot een naam in de muzieknaslagwerken.
Schreker (1878-1934) was in zijn dagen een gevierd operakomponist. Zijn werk weerspiegelt,
evenals dat van zijn tijdgenoten Busoni of Zemlinsky, de merkwaardige gistingsprocessen die
zich voltrokken in de overrijpe romantische muziek, zonder dat daaruit de beslissende
konsekwenties van Schönberg of Stravinsky getrokken worden. De Brusselse opvoering van
Schrekers eerste opera Der ferne Klang, voltooid in 1911, bevestigt opnieuw dat de
eerste twee decennia van deze eeuw een ware schat aan hoogst individuele, overrompelende,
zij het niet altijd volkomen geslaagde muziekwerken hebben opgeleverd.
Het is een zwarte, verdrietige geschiedenis, het libretto dat de jonge komponist Schreker
zelf schreef voor zijn eerste grote opera. Het is een hyperromantisch verhaal, dat
tegelijkertijd afrekent met romantische illusies.
De 'ferne Klang', nagejaagd door de kunstenaar Fritz, symboliseert het verlangen naar een
ideaal dat onbereikbaar is (of lijkt). Het eerste bedrijf toont hoe hij zijn geliefde, Grete,
verlaat om dat ideaal te zoeken, hoe Grete wegvlucht uit haar ouderlijk huis, wanneer haar
dronken vader om zijn bij het kegelen gemaakte schulden te delgen haar aan de kroegbaas wil
uithuwelijken, en hoe ze ten slotte wordt meegetroond door een oude koppelaarster.
In het tweede bedrijf, tien jaar later, zien Grete en Fritz elkaar voor het eerst weer.
Maar Grete is een door velen begeerde hoer geworden, en als Fritz zich dat realiseert
verstoot hij haar ruw. In het derde bedrijf is Grete aan lager wal geraakt, en Fritz is
mislukt als operakomponist. Pas dan, bij hun laatste ontmoeting, realiseert Fritz zich dat
de utopische 'verre klank' alleen te vinden was in zijn liefde voor Grete. Maar het is te
laat, hij is oud en ziek, en sterft in haar armen.
Kegelbaan
De produktie van dit gekompliceerde spektakel heeft niet probleemloos zijn beslag
gekregen. Eerst vertrok dirigent Christoph von Dohnanyi, na onenigheid met
regisseur Johannes Schaaf. En in de laatste repetitieweek hield Schaaf het eveneens voor
gezien, zodat Munt-direkteur Gerard Mortier zelf, in samenwerking met het team, de laatste
hand aan de regie moest leggen.
De doorstane moeilijkheden zijn aan het eindprodukt wel enigszins af te zien, maar in het
geheel niet te horen, dank zij de bezielende leiding van de 31-jarige dirigent Ingo
Metzmacher. Vooral Anja Silja (Grete) houdt op formidabele wijze stand in een bij wijlen
alles overspoelende orkestbegeleiding, terwijl Wieslaw Ochman als Fritz minder sterk, maar
niettemin uitstekend weerwerk levert. Dat beiden soms lang kunnen volharden in statische
poses valt waarschijnlijk toe te schrijven aan de verdwijning van Schaaf. De spelregie was
duidelijk nog niet afgerond, en bij ontbreken daarvan vallen zangers nu eenmaal
noodzakelijkerwijs terug op clichégebaren uit het bestaande repertoire: op de
knieën vallen, amechtige omarmingen, armen uitstrekken of stokstijf blijven staan.
Toch zijn er in aanzet in regie en toneelbeeld elementen die de voorstelling kunnen
uittillen boven een aaneenschakeling van niet bij elkaar passende elementen, als sprookje,
naturalisme, romantiek, schrijversleed, perversie en sentimentele stoplap, die het libretto
voorschrijft.
Al vóór het doek opgaat staan er tiidens de ouverture zes manshoge kegels
op de rand van het toneel, wankelend, alsof ze zo in de orkestbak kunnen verdwijnen. Die
blijken in het eerste bedrijf aan het eind te staan van een gigantische kegelbaan, die van
de dorpskroeg op de achtergrond schuin naar voren loopt, dwars door het huisje van Grete en
haar ouders. Deze schuine weg blijft een dominerend element in het dekor, maar verandert wat
al te clichématig in een Autobahn die de verte in gaat. Verderop in de. opera gaat
hij enigszins verloren in het bordeel-dekor, om terug te komen in het laatste bedrijf in de
vorm van twee schilderijen van twee snelwegen, die aanvankelijk uit elkaar gaan, om elkaar
in een imaginair punt achter de bergen weer te ontmoeten. Net als Grete en Fritz dus. Met
andere woorden: een interessante gedachte, gedeeltelijk niet en gedeeltelijk al te voor de
hand liggend is uitgewerkt. Net trouwens als een ander element in het dekor; een doorzichtige
wand, die aanvankelijk Grete en Fritz scheidt, soms Grete's droomwereld afgrenst van de
realiteit, en die in het laatste tafereel beschilderd is met lege notenbalken, en dus wel
Fritz' vruchteloze kreativiteit moet aanduiden, die beiden zolang uit elkaar hield. Het is
of Offenbachs Hoffmann, de dichter, verliefd is geworden op Bergs Lulu, de hoer. Het is
heterogeen, kitscherig, romantisch en alles tegelijk, maar het is ook opera pur sang.
Waarom mag Puccini wel, en wordt Schreker nooit meer gespeeld? Of is het toch de muziek die
de kracht mist om het bijeen geraapte verhaal een innerlijke eenheid te geven?
Toekomstige klanken
Zoals Schrekers libretto ons nu een compilatie lijkt van gegevens uit talloze bekende
opera's, zo klinkt zijn muziek ook als een opeenstapeling van wat geweest was en wat nog
komen zou. Wagneriaanse geluidsstulpingen staan naast impressionistische klankvelden,
regelrechte zigeunermuziek naast hard gemonteerde, onopgeloste dissonanten waarin Stravinsky
zijn schaduw vooruit lijkt te werpen. Het laatste bedrijf brengt zelfs Messiaenvogeltjes, en
de laatste afschilderingvan de 'verre klank', een keten van feeëriek klingelende
arpeggio's, vertoont een onverwachte verwantschap met de nog vers in het geheugen liggende
kwasi-minimale muziek van John Adams' Nixon in China.
Er is veel kritiek mogelijk op Schrekers muziek, en die is haar zowel door tijdgenoten
als door latere schrijvers als Adorno ongezouten toegevoegd. De breuk met het Wagner-Walhalla
die in zijn dramatische opvattingen duidelijk naar voren komt, is in de muziek veel minder
manifest. De grote emoties van Fritz en Grete worden verklankt in hooggespannen, door het
orkest voortgestuwde schemerharmonieën, ,waarin de lijn die loopt van Wagner naar
Strauss nog iets wordt doorgetrokken. Voor Schreker is dat kennelijk de 'ware' muziek.
Maar juist in zijn hantering van dat hyper-romantische klankpalet toont hij zijn zwakheden.
De muziek raakt gauw overladen met riedels en tegenstemmen, en de ontwikkeling van het
materiaal is soms fantasieloos. Met name het gebruik van sequensen (de trapsgewijze
verplaatsing van een motief) is storend, vooral wanneer het euvel optreedt in kombinatie met
een ander bezwaar, de soms al te letterlijke muzikale illustratie van de handeling. Voor een
overkoepelende muzikale grondgedachte lijkt tussen alles wat Schreker overhoop haalt geen
ruimte meer te zijn. Naast fantastische momenten staan pagina's die men, als dat mogelijk
was, snel zou willen omslaan. Ook wordt het duidelijk dat de revolutionaire trekjes in de
muziek eerder stammen uit een theatrale dan uit een muzikale noodzaak. Hij hanteert het
arsenaal aan nieuwe klankconfiguraties op dezelfde manier als zijn ontleningen aan
volksmuziek: als coloriet.
Het doet niets af aan het radikale en visionaire karakter van zulke passages. De ambitie,
het lef, en vooral het gevoel voor drama waarvan de muziek voortdurend doordrongen is doen de
meeste bezwaren in het niet vallen. Want Schreker was, dat is klaar als een klontje, een
volbloed operakomponist, een man die geen ander dogma kende dan dat muziek en handeling
elkaar op de meest indringende manier moeten aanvullen. In september brengt De Munt een
opvoering van zijn Die Gezeichneten uit 1918. Het verhaal is van een Pasolini-achtige
dekadentie. Of de rottigheid ook muzikaal tot een doorbraak leidde zullen we dan weten.
MAX ARIAN
FRITS VAN DER WAA
Der ferne Klang: 2, 5, 8 juli (20.00) en 10 juli (15.00 uur); Die Gezeichnette: 9 en
11 september. Muntschouwburg, Brussel, tel. 09-32-2-2172211.
© Max Arian / Frits van der Waa 2007