Verschenen in De Groene Amsterdammer van 15 februari 1989
Alles is schijn
Is La Damnation de Faust een echte opera of eerder een losse reeks muzikale schetsen?
De componist Hector Berlioz heeft er tijdens zijn leven (1803-1869) nooit een theatrale
uitvoering van gezien en in de operapraktijk heeft Gounods versie van Goethes treurspel het
beter gedaan. Maar bij de Nederlandse Opera weet regisseur Harry Kupfer wel raad met
Berlioz' 'légende dramatique'. Hij maakt er opera van door de handeling te
verplaatsen naar een Opera. Geen Hongaarse laagvlakte, studeerkamer, Duits dorpje,
gevangenis, hemel en hel, nee, we kijken op de loges van een ouderwetse theaterzaal. Faust
bevindt zich aan het begin niet op het Hongaarse platteland, zoals Berlioz had bedacht, maar
kruipt over het toneel van die imaginaire schouwburg en constateert dat het gras alleen maar
een groen belichte lap is. Eén voor één worden de beelden van de
volgende scènes opgeroepen als visioenen die Méphistophélès ons
voortovert in de loges en de stalles van de zaal-op-het-toneel. Dat is dubbel ingewikkeld.
Het is niet het theater dat een schijnwereld oproept, maar juist het publiek dat een
imaginaire dimensie krijgt. En voor al die verschillende scènes moeten oplossingen
worden gevonden die binnen die begrenzingen van de operazaal passen. Dat is soms willekeurig
(boeren en buitenlui op stoeltjes in de zaal), soms schitterend (een gigantische, militaire,
karikaturaal-Hongaarse begrafenisdienst), soms gewrongen (een miniatuurdorp wordt de zaal
ingereden en Fausts geliefde zit in het kamertje van een poppenhuis), en soms raadselachtig:
Faust komt niet in de hel, maar terug in het theater, waar het koor hem staat op te wachten.
Toch weet Kupfer al deze ongerijmdheden tot een goed einde te knopen. Aan het slot blijkt
Faust dit alles maar gedroomd te hebben. Is hij een oude man, die verdwaald raakte op het
operatoneel? Of is hij de zanger die Faust moet zingen en is de operavoorstelling zijn
nachtmerrie? Zoals vaker bij Kupfer is er veel te veel. Te veel aan personen, aan kostuums,
aan spektakel, aan betekenissen. Alles verdringt zich op en over elkaar.
Niet dat Berlioz zo'n gematigd componist was, hij pakte ook links en
rechts wat hij kon gebruiken. Als hij kans zag een Gregoriaanse hymne door een danse
macabre heen te werken dan liet hij die niet lopen. Aan zijn puur muzikale
voorstellingsvermogen, geschraagd door een niet minder sterke beeldende fantasie, ontsproten
nieuwe vormen, klankmengsels en harmonieën. Dubbelheid en ironie waren hem niet vreemd.
Hij laat Fausts zinsbegoocheling horen in de muziek, maar poogt tegelijkertijd de luisteraar
te bedwelmen, te laten delen in de illusie, en dat is hem meer dan voortreffelijk gelukt.
Kupfer kan om Berlioz' verleidingskunsten niet heen, maar hij probeert het toch. Dat is
de oorzaak van de zonderlinge vermenging van groteske visioenen en hardhandig gehanteerde
ironie in deze voorstelling. Kupfer wil illusies oproepen en ze tegelijkertijd ontzenuwen;
hij wil net als Berlioz de toeschouwer in vervoering brengen, maar hem tevens een
ideologische boodschap toedienen over hoe-de-wereld-werkelijk-is. Het koor, dat ook bij
Berlioz de hoofdrol speelt, hult hij in telkens andere, rijkversierde kostuums, maar het is
in feite steeds weer het benepen burgervolk, waar Berlioz zelf, romanticus en
carrièrist in het Parijs van na de Restauratie, zulke problemen mee had. De
hoofdpersonen en het werkelijke drama komen er veel bekaaider af. De Mephisto-figuur is een
dikke circusdirecteur in een streepjespak, met een bleek gezicht en een zwart snorretje. Hij
heeft alle touwtjes in handen en Faust is niet meer dan een slappeling die overal in loopt,
Marguerite, een braaf meiske, van wie we niet geloven dat zij ooit iets verkeerds heeft
gedaan. De filosofische dimensie van het drama is geheel en al afwezig, van een strijd
tussen god en duivel, van een mens die streeft en strijdt, van een behoefte om te kennen en
te heersen, is geen sprake. 'Cynisch', noemt Kupfer zelf zijn versie van het Faust-drama, en
het is inderdaad cynisch dat deze fraaie voorstelling geen diepere strekking heeft dan:
alles is schijn, wat doet het er dan nog allemaal toe?
© Max Arian/Frits van der Waa 2007