Verschenen in De Groene Amsterdammer van 15 maart 1989
Een opgevoerde aardnoot
Er lagen woordspelende werktitels als Aardnoot of Decibol ter tafel, maar het
werd simpelweg Wereldmuziek. Een blad, gewijd aan muziek uit andere culturen, en dat
in de ruimste zin des woords. Het eerste nummer van het nieuwe kwartaaltijdschrift, ter
introductie en dank zij steun van subsidiegevers gratis verspreid in een oplaag van
tienduizend exemplaren, werd ten doop gehouden in Amsterdams wereldmuziekcentrum Paradiso.
De term drukt het al uit. Heb je het over wereldmuziek, dan praat je niet langer over
folkloristen, etnomusicologen of op exotische prikkels beluste drop-outs, maar over iets
dat ondanks zijn vele verschijningsvormen een universele waarde heeft, over muziek waar
iedereen wiens belangstelling verder reikt dan Countdown of de kwartetserie in het
Concertgebouw zijn oren voor open dient te stellen.
Je kunt daar vrij ver in gaan. Zo etaleert de platenstand in Paradiso het album Super
Belly Dance naast een plaat met Toeareg-muziek uit de binnenlanden van Marokko.
Interessanter is de constatering dat de Cubaanse salsa in het feestprogramma wordt
verzorgd door musici als Koert Zonneveld, Paul Bontekoe en Otto de Graaf; dat het
Latijns-Amerikaanse ensemble Ekeko naast Sergio Pereire bestaat uit Hans Elzinga en Peter
Banning; en dat er aan het onderdeel met Noordindiase dhrupad-zang geen Indiër
te pas komt. Hier rijst een vraag, parallel met de oude kwestie: Can white men sing the
blues?
Zeker kunnen ze dat, en het is niet van echt te onderscheiden, althans niet door mijn
weinig geoefend oor.
Wereldmuziek, wat hoort er wel en wat hoort er niet bij? Het concert dat de Slagwerkgroep
Den Haag, samen met Bob Becker, een week later in de IJsbreker gaf, werd niet vermeld in de
concertladder van Wereldmuziek. Maar dat de Amerikaan Becker (vooral bekend als lid
van het Steve Reich Ensemble) een wereldmusicus is, staat als een paal boven water. Hij is
even virtuoos op de Indiase tabla's als op de Afrikaanse sogo, en houdt de
authenticiteit in ere, of het nu gaat om Shona-muziek uit Zimbabwe op de mbira (een
zogeheten 'duimplano', verscholen in een uitgeholde kalebas) of om de ratelende
xylofoon-ragtimes die George Hamilton Green in de laren twintig componeerde.
Op het muzikaal palet van de wereld, dat is wel duidelijk, lopen de kleuren hier en daar
flink door elkaar. De makers van Wereldmuziek (ook al een bont gezelschap) zijn echter
niet bevreesd dat het eindresultaat 'één kleurloze wereldmuziek' zal zijn,
maar zien eerder een harmonieuze veelvoud floreren. Het eerste nummer weerspiegelt die
pluriformiteit in artikelen over een Malinees muziekfestival, over Bulgaarse vrouwenkoren,
over de Indiase muziek in de Mozes en Aäronkerk, en over de van hogerhand opgelegde
samenwerking tussen Molukse en Surinaamse musici in Nederland. Alles behalve een clubblaadje
dus.
Ondertussen blijkt het eenvoudiger om Junko Ueda en het Moluccan Moods Orchestra samen in
één blad onder tebrengen dan om ze samen in één pand te laten
spelen. Als er bij wereldmuziek sprake is van westerse invloed, lijkt dat menigmaal niet
zozeer het soortelijk gewicht als wel het volume van de muziek te vergroten. Toen de ijle
'aardnoten' van een Japanse biwa-luit en opgepepte synthesizer-'decibollen'
uit de belendende zaal elkaar multicultureel begonnen te ontmoeten, heb ik het kruispunt van
de wereldmuziek maar verlaten.
Bob Becker en Slagwerkgroep Den Haag, nog te horen op 16 maart in de Oosterpoort,
Groningen, en op 23 maart in de Unie, Rotterdam. Meer informatie over het tijdschrift
Wereldmuziek: 020-206662.
© Frits van der Waa 2007