Verschenen in De Groene Amsterdammer van 17 mei 1989
Muzikale verkleedpartijen
Muziektheater is een koorts, of liever, de ambitie muziektheater te willen maken is een
koorts.
De vorige week bezocht ik zowel een acuut geval als een geheel genezen patiënt. De
eerste was een cantate die aangekleed was als opera. De tweede een opera die uitgekleed was
tot een soort van cantate.
De schipbreuk van Johan Wagenaar, een humoristisch geval van precies een
eeuw oud, is door de Stichting Opera Mundi in toestand van theater gebracht. Lucia Meeuwsen
(boegbeeld), Jan Derksen (kapitein), Lieuwe Visser (stuurman) en leden van het Nederlands
Concertkoor dartelden in negentiende-eeuws tenue en onder regie van Theu Boermans over het
podium van de Amsterdamse Schouwburg. Ontwerper Floris Guntenaar had de woelende baren en
het onbewoonde eiland waarvan in het gedicht van De schoolmeester sprake is
vormgegeven als aardige plaatjes, in beweging gebracht door vernuftige theatertechnieken.
Sommige daarvan waren simpel, zoals de waaierende lappen textiel die de rollende golven
uitbeeldden, andere waren technische hoogstandjes, zoals het hydraulisch beweegbare
kraaienest dat ten slotte wegzonk en de lallende roerganger met zich meenam.
Wagenaars oorspronkelijke partituur vermeldt naast partijen voor sopraan, tenor, bas en
gemengd koor slechts een piano alsmede slag- en storminstrumenten. De muziek lijkt om meer
kleur te vragen, en daarom heeft Geert van Keulen het stuk geïnstrumenteerd. De muziek
voer daar zeer wel bij, al had de uitvoering van het Nederlands Blazers Ensemble, aangevoerd
door Han de Vries (inderdaad, de hoboïst) wel wat puntiger en markanter gekund.
Kortom, hier waren kosten noch moeite, vakmanschap noch vondsten gespaard. En toch werkte
het niet. Want zoals de tekst van De schipbreuk geen epiek is maar kolder, is
Wagenaars compositie geen opera maar een cantate. Het is een gelegenheidscompositie,
geschreven met enkel de pretentie om een muzikaal soireetje luister bij te zetten, en dat er
niettemin momenten van puur muzikale inspiratie in zitten is mooi meegenomen. Het aardige
van Wagenaars toonzetting is juist dat de muzikale parodieën en stijlzwenkingen (die na
een eeuw helaas veel van hun actualiteit en daarmee van hun effect verloren hebben) zo goed
in de pas lopen met de babbelende ongerijmdheden in het dichtwerk. Het stuk is zichzelf
genoeg. De visualisering versterkte die eenheid niet, integendeel, ze drukte haar dood.
Met Fausts licht van Guus Janssen, op tekst van Friso Haverkamp, moet iets
dergelijks aan de hand zijn geweest. De makers hebben hun werk, nadat het in 1985 kortstondig
in scenische vorm was opgevoerd, grondig gereviseerd en dusdanig versoberd dat er een soort
cantate-annex-hoorspel van is overgebleven.
Fausts licht, geschreven voor een sopraan, een strijkkwartet en vier sprekers, is
hoewel volkomen absurd, niet humoristisch. Het is een vreemde, surrealistische parafrase van
het Faustverhaal, geïnspireerd op een idee van Gertrude Stein. Eén zangeres,
Thea van der Putten, zingt alle vier gezongen partijen (een hond, een jongetje, een meisje
en een 'vrouw van het land'). De vier sprekers declameren behalve de tekst van hun eigen
personages ook de oorspronkelijke regieaanwijzingen. De dramatiek van het verhaal is
vervreemd, passieloos en afstandelijk gemaakt en bijna tot een ritueel geworden, dat zich
ontvouwt in ketens van voortdurend terugkerende tekst- en muziekfragmenten.
Janssen maakt in zijn muziek in feite gebruik van Wagners Leitmotive (er is een
slangemotief, een lichtmotief, een Mefisto-motief) maar past die techniek zo rigide toe dat
ze tot op het bot uitgekleed wordt. De dikwijls dwarse en knarsende, antisentimentele klanken
die hij het Mondriaan Kwartet laat produceren versterken het effect van naaktheid nog.
Waar Boermans en Guntenaar schipbreuk lijden hebben Janssen en Haverkamp het licht gezien.
Muziek is theater. En zo behelst de netto-winst van deze koortsgevallen twee stukken
(één nieuw, en één in een nieuw jasje) die maar eens vaker
moeten worden uitgevoerd. Op het concertpodium.
© Frits van der Waa 2007