Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

Verschenen in De Groene Amsterdammer van 24 mei 1989

'Werkelijk componeren is iets uitvinden'

Groeneprofiel: Louis Andriessen

Van de groep muzikale rebellen die ooit het Concertgebouw met behulp van knijpkikkertjes dereguleerden heeft alleen Louis Andriessen zijn tegendraadsheid behouden. Terwijl de meeste gewezen Notenkrakers nu hoge banen hebben of gewichtige opera's schrijven, deelt deze eeuwige belhamel nog immer zijn hamerslagen uit. Op 1 juni gaat 'De Materie' in première, zijn nieuwste stuk. In de Stopera, live op tv, geregisseerd door de wereldvermaarde Bob Wilson. Daarom in deze Groene veel aandacht voor de kameleon der Nederlandse componisten. Om te beginnen met het portret van de kunstenaar als schalkse oom.


Het geval van Louis Andriessen is typisch dat van 'de jongste'. Niet alleen had hij vele oudere broers en zussen boven zich, maar ook als componist was hij de Benjamin in een heel geslacht van Andriessens. En eenmaal op het conservatorium, bleek hij, opnieuw, de jongste van de klas.

Jongste kinderen zijn doorgaans niet de makkelijkste. Ze hebben meer zelfbewustzijn. Ze moeten zich altijd opnieuw bewijzen. Ze hebben meer om tegen op te boksen, maar ook meer om zich aan te spiegelen.

Was Andriessen niet in zo menig opzicht de junior geweest, dan was hij waarschijnlijk toch een belangrijk en invloedrijk componist geworden. Maar wel had het hem ongetwijfeld meer tijd gekost om te ontdekken wat hij niet en wat hij wel wilde. Waarschijnlijk zouden zijn daden, zijn muziek en zijn uitspraken dan veel minder eigenzinnig zijn geweest.

'Componeren is uitvinden', zei hij eind 1966 tegen Het Parool. 'Gewoon Bartók namaken, hoempa, hoempa – dat heeft niets met componeren te maken. Iedereen kan iets à la Bartók maken, of à la Bach. Werkelijk componeren is iets uitvinden.'

Dit credo is, hoewel parmantig, nogal gratuit. Elke componist zal zich ermee kunnen verenigen. Toch zijn er maar weinig die het zo radicaal en consequent ter harte hebben genomen als Andriessen dat deed. En doet.

Zijn componistenloopbaan, die nu al meer dan dertig jaar bestrijkt, laat zien dat verwerpen en verwerken inderdaad maar één lettertje verschillen; dat vernieuwing en traditie geen strijdige maar elkaar aanvullende begrippen zijn, en dat je kunt veranderen en toch jezelf blijven.

Louis Andriessen (Utrecht, 6 juni 1939) is als componist een kind van de jaren vijftig en zestig. Zijn eerste leermeester was zijn vader, Hendrik Andriessen. Hoewel hij zich na zijn opus I, de Sonate voor fluit en piano uit 1956, in hoog tempo heeft verwijderd van diens ietwat bezadigde, Frans georiënteerde stijl, zegt Andriessen tot op de dag van vandaag het gevoel te hebben dat zijn strenge, perfectionistische vader, die in 1981 is overleden, over zijn schouder meekijkt als hij componeert.

Aan het Haags Conservatorium bekwaamde hij zich bij Kees van Baaren in de principes van twaalftoons- en seriële muziek, en studeerde enige tijd bij Luciano Berio in Milaan. 'Van Berio heb ik leren nadenken over andere dingen dan muziek alleen, geleerd om boeken te lezen over politiek, over fonetiek.'

In de loop van de jaren zestig maakte de muzikale avant-garde zich los van de 'terreur van het twaalftoonsysteem', en Andriessen, inmiddels verhuisd naar Amsterdam, volgde die ontwikkelingen op de voet. Het is duidelijk te zien aan de open vormen, de grafische partituren en de collagetechnieken die veel van ziJn composities uit die tijd kenmerken.

* * *

Bijna even sprekend zijn foto's uit die tijd waarop een dikke jongen met een dun dasje en een sluike poging tot Beatle-pony boven zijn bril zich metamorfoseert tot een langharige spijkerbroekdrager.

Samen met zijn vroegere medestudenten Misha Mengelberg, Peter Schat, Reinbert de Leeuw en Jan van Vlijmen nam hij stelling tegen de vastgeroeste structuren van het Nederlandse muziekleven, en in het bijzonder tegen het artistiek beleid van het Concertgebouworkest. Het conflict liep in 1969 uit op de roemruchle Noctenkrakersactie. Zo'n veertig actievoerders verstoorden het muzikale protocol in het Concertgebouw met behulp van knijpkikkertjes. Andriessen, vier jaar na dato, in de HP: 'Hij was zo elegant, zo mooi, die actie. Akoestisch ook. Zo zacht.' Niettemin leidde het evenement tot harde confrontaties in het Concertgebouw en tot een – later moeizaam gelijmde – breuk in het Genootschap van Nederlandse Componisten.

Eerder dat jaar hadden de 'Vijf van Van Baaren' ook een belangrijk muzikaal wapenfeit geleverd met hun collectief gecomponeerde opera Reconstructie, een politieke moraliteit op een libretto van Harry Mulisch en Hugo Claus. Ondanks pogingen om de samenwerking voort te zetten viel de groep uiteen. Achteraf is dat niet verbazingwekkend, als je ziet hoe verschillend de leden van het componistenkwintet zich hebben ontwikkeld.

Nog een credo, ditmaal uit 1981, opnieuw in Het Parool: 'Hoewel ik vaak zeer strenge stukken schrijf die soms nog onaangenaam aandoen ook, moeten ze wel goed klinken. Want dingen zijn goed als ze goed klinken, en niet als ze niet goed klinken.' Interessanter nog is het verband dat Andriessen legt tussen de muziek en de mensen voor wie het stuk is geschreven. Het kan best zijn, stelt hij, dat een stuk als Hoe het is (1969) is mislukt omdat het geschreven is voor het Concertgebouworkest. En we weten van de gespannen verhouding tussen Andriessen en dat orkest.

Maar er was meer aan de hand. Andriessen was aan het tobben, en zijn muziek bewees het. Zijn twaalf minuten durende samenvatting van de negen symfonieën van Beethoven en zijn elektronische In memoriam voor Igor Stravinsky (een verchroomde uitvoering van een Mozart-symfonie die volgens het ritme van de Sacre in mootjes werd gehakt) klinken als stukken van iemand die zich geen raad weet met zijn talent.

In 1972 vond Andriessen de uitweg, en het was tegelijk het antwoord op de communicatiestoornis tussen componist en uitvoeringsapparaat. De theoretische grondslag was het anarchisme, de praktische uitwerking heette De Volharding, en het doel was een nieuwe muziekpraktijk waarin de produktielijnen van de muziek – van componist naar muzikant, van muzikant naar luisteraar – zo veel mogelijk kortgesloten zijn.

* * *

De Volharding is niet alleen een muziekstuk, maar ook een orkest, dat hoofdzakelijk bestaat uit improviserende musici. Het orkest trad op in concertzalen, maar ook bij politieke bijeenkomsten of in de open lucht. Het repertoire bestond niet alleen uit nieuwe muziek, maar ook uit strijdliederen en arrangementen van Eisler en Milhaud. En omdat de architect ook een bouwvakker moet kunnen zijn speelde Andriessen zelf jarenlang als pianist in het ensemble.

Andriessen was niet de eerste componist die een eigen muziekgroep oprichtte. Steve Reich in Amerika en Stockhausen in Duitsland werkten al jaren op die manier. Maar het ging Andriessen niet om een privé-hofhouding: 'Uiteindelijk is het me begonnen om niet alleen nieuwe muziek te bedenken, maar ook nieuwe orkesten', schrijft hij in 1978. 'Voor een alternatieve muziekpraktijk zijn concrete alternatieven nodig, andere speelwijzen ook, andere manieren om met muziek om te gaan. Het is voor een componist te beperkend om zich alleen met de noten bezig te houden, de noten die je bedenkt hebben namelijk alles te maken met je houding ten opzichte van de beroepspraktijk van de musici. Wil je de muziek veranderen, en dat is de belangrijkste taak van de componist, dan moet je ook het musiceren veranderen.'

Ook in zijn muziektheaterstukken voor Baal (Mattheüs Passie, Orpheus en George Sand) introduceerde Andriessen een 'concreet alternatief', door de vocale partijen toe te delen aan de acteurs, liever dan aan professionele zangers die doorgaans onverstaanbaar zingen en gebrekkig acteren. Dat dat muzikale beperkingen oplegde nam hij op de koop toe.

* * *

Aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, waar hij sinds 1974 instrumentatie- en compositieles geeft, zette Andriessen verschillende projecten op touw. Uit het minimal-music-project Hoketus ontstond de gelijknamige groep die tien jaar lang de podia deed dreunen met 'een hele botte, aardse en Hollandse klank', zoals Andriessen het genietend omschrijft. Heel onaards daarentegen was de onthechte, etherische muziek die twaalf verstemde strijkers een jaar later, bij het 'losse-snarenproject', ten gehore brachten.

In zulke stukken gaat het mede om wat de componist 'de democratisering van het muzikale materiaal' noemt: het principe dat iedere speler een even belangrijk aandeel in het eindresultaat heeft. De gedachte is bepalend voor vrijwel alles wat hij na De Volharding heeft geschreven, en ze leidt tot een muziek die sterk geconcentreerd is op massa en samenwerking, op ritme en beweging.

Dat kwam natuurlijk niet volkomen uit de lucht vallen. Want Andriessen is een componist die net als zijn grote voorbeeld Stravinsky 'muziek over muziek' schrijft:. De collages en stijlpastiches uit de jaren zestig duidden daar al op. In zijn muziek refereert hij dikwijls aan andere muziek, maar liever nog neemt hij muzikale technieken als onderwerp, of – zoals in De Tijd en De Snelheid – volkomen abstracte muzikale grootheden.

'Het is niet overdreven te stellen dat Andriessen een kameleon is', vindt Willem Jan Otten (VN, 1981). 'Hij heeft niet zozeer een identiteit als wel een geheel eigen manier om van kleur te verschieten. Zijn stukken roepen om een beoordeling ad hoc. Zij nemen de kleur aan van het probleem dat ze stellen. ( ... ) Andriessen kondigt per compositie een beperking af, en maakt van de nood die vervolgens ontstaat een deugd.'

De aandacht die Andriessen vooral sinds zijn internationale doorbraak met De Staat (1976) geniet is tot nu toe niet al te erg naar het hoofd gestegen. Hij is niet vergeten wat hij thuis heeft geleerd: dat een componist ook maar een nederige ambachtsman is, die een liedje in D-groot niet minder zorgvuldig af hoort te werken dan een groot orkeststuk. En in wezen is hij nog steeds de eigenwijze rekel die graag vertelt over zijn eigen muziek en niet onder stoelen of banken steekt dat hij op zijn zestiende wegens wangedrag (niet nader omschreven) van het jezuïetencollege is gestuurd.

De jongste is hij inmiddels niet meer, haast tot zijn eigen verrassing. Maar gezien zijn interesse voor muzikale belhamels aan het Haagse Conservatorium, heeft hij de status van kwajongen omgezet in die van de ondeugende oom die zijn neefjes en nichtjes stiekem meetroont naar de kermis.


© Frits van der Waa 2007