Verschenen in de Concertzendergids no. 7 en 9, september en november 1984
(n.a.v. een door mij samengestelde serie uitzendingen over dit onderwerp)
Muziekuitgeverijen in Amsterdam
De muziekdrukkunst is in Amsterdam betrekkelijk laat tot bloei gekomen. In de 16de eeuw werd de toon op
dat gebied vooral aangegeven door Antwerpse uitgeverijen als Phalèse en Plantijn. Dat hing
natuurlijk nauw samen met de overheersende positie van de Zuidelijke Nederlanden, zowel op cultureel
als op economisch gebied. In Noord-Nederland werd maar mondjesmaat muziek uitgegeven. Pas halverwege de
Gouden Eeuw begon de balans naar de andere kant door te slaan.
De eerste uitgever te Amsterdam die zich voornamelijk met muziek bezig hield was Paulus Matthysz.
Behalve uitgever en drukker was hij ook boekhandelaar. Zijn winkel "In 't Musycboeck" was van 1640 tot
1720 gevestigd in de Stoofsteeg. Tot 1681 dreef Matthysz de zaak zelf; daarna werd deze overgenomen
door zijn dochters Alida en Maria.
De meest bekende publicatie van Paulus Matthysz is wel Der fluyten lusthof van Jacob van Eyck,
verschenen in 1648 en daarna vele malen herdrukt. Andere belangrijke uitgaven zijn Der gooden
fluyt hemel (1644) en 't Uitnement Kabinet (1646-1649). Het zijn verzamelingen met werken
van verschillende (vaak anonieme) componisten: overwegend korte stukjes voor één tot drie
instrumenten, waaronder een aantal van Matthysz zelf. Deze bundels zijn heel typerend voor het
Nederlandse muziekleven van die tijd, waarin het thuis musiceren (naast orgel- en beiaardmuziek) een
grote rol speelde.
De rol van uitgever viel in die tijd meestal toe aan de drukker, maar ook kwam het voor dat een
musicus zelf zijn werk uitgaf. Zo'n componist was Anthoni van Noordt, van 1638-1664 organist van de
Nieuwe Zijds-Kapel, en van 1664-1673 van de Nieuwe Kerk. In 1659 liet hij zijn Tabulatuur-Boeck van
Psalmen en Fantasyen drukken bij Willem van Beaumont in de Gravenstraat. Deze verzameling bevat
tien psalmzettingen, waarvan negen met variaties, en zes fantasieën. Van Van Noordt, die met deze
muziek de lijn van Sweelinck voortzette, is helaas geen andere muziek overgeleverd.
Zijn Tabulatuur-Boeck is, voorzover bekend, de eerste Nederlandse muziekdruk die geheel
gegraveerd was, dit in tegenstelling tot het toen gebruikelijke zetwerk, waarbij een pagina, net zoals
tekst, uit afzonderlijke "typen" werd samengesteld.
De bloeiperiode van de Amsterdamse muziekdruk begon pas echt met het ten tonele verschijnen van
Estienne Roger, een hugenoot, die in 1685 op 20-jarige leeftijd was uitgeweken naar Nederland. Na een
aantal leerjaren begon hij in 1697 een eigen uitgeversbedrijf, gevestigd op het Singel bij de
Torensluis, dat voornamelijk muziek uitgaf.
Rogers activiteiten hadden van meet af aan een internationale allure. In een periode van 25 jaar
publiceerde hij meer dan 500 titels, waaronder vooral werk van Italiaanse componisten als Corelli,
Vivaldi en Albinoni. Daarnaast bevatte zijn fonds veel Frans, en ook wat Duits, Engels en Nederlands
werk (o.a. van Johann Schenck, Servaas de Koninck en Sybrand van Noordt).
Roger had het verscheidene malen aan de stok met plagiërende concurrenten, zowel binnen- als
buitenslands: auteursrecht bestond nog niet, en zo konden anderen Rogers edities ongestraft nadrukken
en voor een lagere prijs te koop aanbieden. Boze brieven en uitvoerige advertentiecampagnes waren de
enige verweermiddelen. En natuurlijk kwaliteit. Want behalve een slim zakenman was Roger ook een prima
vakman met liefde voor zijn werk. Al zijn uitgaven zijn prachtig verzorgd. Het zetwerk maakt bij hem
definitief plaats voor de koperdiepdruk. Dankzij de grote afzet in binnen- en buitenland, het resultaat
van Rogers commercieel inzicht, kon dit betrekkelijk kostbare procédé toch lonend gemaakt
worden.
Estienne Roger heeft een grote betekenis gehad, niet alleen voor het belang van Amsterdam als
cultureel centrum, maar ook voor de verspreiding van muziek in Europa. Na zijn dood in 1722 zette zijn
schoonzoon Michel-Charles le Cène de onderneming voort. Hij bleef Rogers publicaties onder hun
beider naam herdrukken, en breidde daarnaast in de loop van 20 jaar het fonds met nog ruim 100 titels
uit (van o.a. Geminiani, Locatelli, Telemann en Händel).
Met Le Cènes dood kwam er in 1743 een eind aan het bedrijf. De voorraad werd overgenomen door
G.J. de la Coste, een Amsterdams boekhandelaar. Deze was echter zelf niet actief als uitgever.
* * *
In het Amsterdam van de achttiende eeuw waren het vooral niet-Amsterdammers die op het gebied van
muziek-uitgaven de toon aangaven. Van 1697 tot 1743 werd de belangrijkste muziekuitgeverij gedreven
door de uitgeweken hugenoten Estienne Roger en Michel-Charles le Cène (zie ook het
septembernummer van de Concertzendergids). Nadat dit bedrijf zijn deuren had gesloten gingen er tien
jaar voorbij voor er opnieuw een muziekuitgeverij van internationale naam en faam in Amsterdam werd
opgebouwd. Weer was het een buitenlander die een dergelijke onderneming tot bloei wist te brengen:
Johann Julius Hummel.
Johann Julius Hummel werd in 1728 geboren in het duitse plaatsje Waltershausen. Nog voor zijn
twintigste jaar trok hij samen met zijn drie jaar jongere broer Burchard naar Den Haag, Beide broers
waren musici: hun instrument was de hoorn. Johann Julius vestigde zich omstreeks 1753 in Amsterdam,
waar hij een muziekhandel en -uitgeverij begon. Zijn zaak was aanvankelijk gevestigd aan de Nes; in
1764 verhuisde hij naar de Vijgendam. Er werd niet alleen bladmuziek verkocht, maar ook instrumenten,
snaren, muziekpapier en kaartjes voor concerten.
Burchard Hummel trad al snel in de voetsporen van zijn oudere broer. In 1755 vestigde hij een
muziekhandel aan het Haagse Agterom. Tot in de jaren '80 van de eeuw werkten de gebroeders Hummel nauw
samen: ze adverteerden gezamenlijk, verkochten elkaars publicaties, en gaven samen een aantal catalogi
van hun werk uit.
Het succes van de firma Hummel was echter vooral het werk van Johann Julius. In 1770 breidde hij
zijn bedrijf uit met een filiaal in Berlijn, waar hij vier jaar later ook ging wonen. De leiding van
het Amsterdamse kantoor droeg hij toen over aan zijn dochter Elisabeth Christina. Vanaf 1774 droegen
zijn uitgaven het opschrift: "Chez J. J. Hummel à Berlin, à Amsterdam au Grand Magasin de
Musique". Het Amsterdamse bedrijf verhuisde in 1776 naar de Warmoesstraat, en in 1780 naar het Rokin.
Hummel was een zeer actief man, met een scherpe neus voor goede muziek. Het welvaren van zijn bedrijf
was niet in de laatste plaats te danken aan zijn zakeninstinct en zijn reizen naar het buitenland. In
de ruim 40 jaar dat hij aan het hoofd stond van de firma werden een kleine duizend titels gepubliceerd,
waaronder muziek van Joseph Haydn, Luigi Boccherini, Johann Christian Bach, Carl Stamitz, Ignaz Pleyel
en Wolfgang Amadeus Mozart. Het accent lag hierbij op instrumentale muziek. Liederen en gebundelde
opera-fragmenten vormden een bescheidener aandeel van het fonds. Hummels uitgaven onderscheidden zich
vooral door hun fraai uitgevoerde titelbladen. Jaartallen van uitgave worden daar niet op vermeld
dat was in die tijd niet gebruikelijk. Het is dan ook niet altijd makkelijk om Hummels publicaties te
dateren. Evenmin als zijn vakgenoten ontzegde hij het zich uitgaven van anderen opnieuw te publiceren:
het auteursrecht was in die tijd nog niet uitgevonden,
De beide broeders Hummel stierven kort na elkaar; Burchard in september 1797, Johann Julius in
februari 1798. Het Haagse bedrijf werd enkele jaren later, in 1801, geliquideerd. De
Amsterdams-Berlijnse tak bleef nog ruim twintig jaar actief: in die periode verschenen nog zo'n 400
titels. De zoon van Johann Julius, Johann Bernhard, was in de eerste jaren na de dood van zijn vader
ook bij de uitgeverij betrokken, maar er schijnt onenigheid te zijn ontstaan: in 1800 meldde de firma
Hummel met een advertentie dat zij niets uit te staan had met de heer Johann Bernhard Hummel.
Ondertussen bleef de leiding van het Amsterdamse bedrijf in handen van Elisabeth Hummel en haar man
Carl Wilhelm van Mettingh, tot aan hun overlijden, respectievelijk in 1818 en 1820. Met de verkoop van
de boedel (instrumenten, bladmuziek, gravureplaten en drukpersen) kwam in de herfst van 1822 een eind
aan de firma Hummel, zowel in Amsterdam als in Berlijn. Daarmee werd ook de bloeiperiode van Amsterdam
als internationaal muziekuitgeverscentrum afgesloten.
© Frits van der Waa 2007