Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

Programmatoelichting voor concerten van het Residentie Orkest, juni 1991

Jan Boerman: Muziek voor slagwerk en orkest

Het is een merkwaardige paradox dat de componist die twintig jaar lang zijn meesterwerken op banden heeft vastgelegd pas wat meer bekendheid heeft gekregen sinds hij muziek voor het concertpodium – die immers na de laatste toon in het niets verdwijnt – is gaan schrijven. Toch is het vermoedelijk nog steeds nodig om uit te leggen dat Jan Boerman een van de grootste componisten van Nederland is. De faam die de nu 67-jarige componist in kleine kring geniet dankt hij in de eerste plaats aan zijn verrichtingen op het gebied van de elektronische muziek – een gebied waarin weinig toonkunstenaars of toehoorders zich werkelijk thuis voelen.

Tot omstreeks 1960 componeerde Boerman, die bij Leon Orthel piano en bij Hendrik Andriessen compositie gestudeerd had, 'gewone' instrumentale muziek, in een stijl die naar zijn zeggen beïnvloed was door Bartok en Pijper. Vanaf 1959 heeft hij zich echter twintig jaar lang vrijwel uitsluitend gewijd aan het componeren van geluid-op-band, ofwel van elektronische muziek.

De opbrengst: een reeks composities, die, hoewel bescheiden in getal, zijn weerga niet heeft. Boerman is er in geslaagd de techniek naar zijn hand te zetten en elektronische muziek te scheppen waarin klankschoonheid, kracht en dramatiek voorop staan, waarin niets naar steriliteit zweemt, en waarin tezelfdertijd, dankzij een consequent gehanteerd compositie-principe, orde en evenwicht heersen. Dat principe is de proportie van de gulden-snede: een lijn, of een tijdsduur wordt zodanig in tweeën gedeeld dat het kleinste deel zich tot het grootste verhoudt als het grootste tot het geheel. Het is een irrationele (in natuurlijke getallen slechts bij benadering uit te drukken) verhouding, die met name in de beeldende kunst al eeuwenlang toegepast wordt. De aldus ontstane tijdsduren kunnen opnieuw volgens de gulden-snede in twee mootjes verdeeld worden, die weer opnieuw verdeeld kunnen worden, enzovoort. Het resultaat is een ritmisch, niet aan een regelmatige puls gebonden netwerk, waarin elke 'cel' op talloze niveaus terugkeert.

Maar behalve op dit compositie-principe, door Boerman ontwikkeld om de in wezen tijdloze elektronische klanken te beteugelen, stoelt de kracht van zijn werken evenzeer op de ongeëvenaarde schoonheid en de bijna plastische vormgeving van de klanken en timbres.

De afgelopen tien jaar heeft Boerman naast een aantal puur elektronische werkstukken ook composities geschreven waarbij, in toenemende mate, levende uitvoerders zijn betrokken. In Weerstand (1982) en Ontketening 1 en 2 (1982 en 1984) combineerde hij versterkt slagwerk met bandpartijen. Het grote Die Vögel (1986) is geschreven voor koor, koperblazers en elektronisch geluid. Muziek voor slagwerk en orkest is daarvan de logische voortzetting. Het is (enkele stukken voor twee piano's buiten beschouwing gelaten) Boermans eerste zuiver instrumentale werk sinds de balletmuziek voor Illusie (1961/63).

Het orkest heeft een traditionele bezetting (alleen de tuba ontbreekt). In het instrumentarium van de drie slagwerkers zijn drie belangrijke groepen aan te geven: vel-instrumenten (Afrikaanse djembé-handtrommel, pauken, grote trom); gestemde 'staaf'-instrumenten (marimba, xylofoon, vibrafoon) en metalen instrumenten (bekkens, crotales, gongs en tamtams). Daarnaast spelen ook woodblocks, maracas, dobachi (met de vingers aangestreken tempelgongs) en een donderplaat een rol. Deze instrumentgroepen worden behandeld als kleuren in een spectrum. Ze worden niet met elkaar gecombineerd: hooguit vloeien ze in elkaar over.

Boerman zelf beschrijft het stuk als 'spontaan gecomponeerde' muziek. De gulden-snede-methode heeft hij – op een uitzondering na –- niet toegepast, want die is nagenoeg onverenigbaar met het voor een muzikantencollecrief zo noodzakelijke metrum, en met het streven naar lijfelijk, motorisch musiceren – want dat was voor hem een belangrijke drijfveer om juist dit stuk te maken.

Het karakter van de slagwerkpartijen is niet in de eerste plaats solistisch, maar veeleer dat van een belangrijke orkest-sectie. In de loop van het werk worden de verschillende percussies-timbres en de uiteenlopende orkestrale combinaties geëxploreerd. Het tempo is hoog, maar het weefsel doorgaans dun. De partijen en instrumentale secties complementeren elkaar als het ware, met in elkaar grijpende ritmische figuren. Ruwweg leidt het parcours van vellen, via hout, naar metaal en vice versa. Die symmetrische boog is ook terug te vinden in de opbouw van Muziek voor slagwerk en orkest. De componist omschrijft die als een grote rondo-vorm (A1-b-A2-c-A3-d-A4), voorafgegaan door een langzame inleiding, die aan het slot kortstondig weerkeert, waarna in een snelle coda de verschillende klankgroepen nog een keer de revue passeren.

De geledingen van de vorm zijn duidelijk waarneembaar: het telkens terugkerende 'rondo'-materiaal (A) kenmerkt zich door een scherpe ritmische profilering en een bijtend motief van twee akkoorden of slagen. Aan het begin van de b-sectie zwijgt het orkest. De d-sectie biedt daarvan een 'omgekeerde' weerspiegeling doordat het slagwerk wegvalt. De middelste moot (c) wordt ingeleid met een vooral coloristisch gedachte passage, waarna koper en metaal, in gehalveerd tempo, een zich geleidelijk verdichtende structuur afwikkelen. Dit is het enige onderdeel waarin het ritmische netwerk geordend is volgens Fibonacci-getallen (reeksen die de gulden-snedeverhouding benaderen).

De samenklanken en – in mindere mate – de melodische elementen van dit werk heeft Boerman afgeleid uit een twaalftoonsreeks die (weer) inwendige symmetrie vertoont, en waarin de kwart en de kleine secunde de meest prominente intervallen zijn.

Boerman zelf: 'Ik kan niet zeggen dat het atonaal is, want ik weet ook niet wat dat betekent. Er zijn wel steeds tonen, vooral bastonen, die overheersen. Dan krijg je vanzelf al een soort tonaliteit, hoewel ook dan de klanken heel dissonant kunnen zijn'. Klankkleur en beweging liggen bij dit werk in het brandpunt. En dat is ook wat deze muziek verbindt met Boermans elektronische werk.


© Frits van der Waa 2007